DRIE EEUWEN ZEEUWSE LANDBOUW; BESCHOUWINGEN BIJ DE BOEIENDE STUDIE VAN P. PRIESTER, GESCHIEDENIS VAN DE ZEEUWSE LANDBOUW CIRCA 1600-1910 90 J.C.G.M. Jansen De spreuk. Luctor et Emergouit het Zeeuwse wapen geniet in Nederland grote bekendheid. Generatu 's lang is zij scholieren voorgehouden als een bondige samenvatting van het karakter van de provincie. n een gebied bestaande uit eilanden omgeven door onbetrouwbare wateren ivas het leven zo zwaar de t het 'ik worstel en kom weer hoven' het stoere en volhardend karakter van de Zeeuw uitstekend schee i weer te geven. Helaas is de beeldvorming niet eenduidig. Wie zich steeds weer aan bedreigingen weet. te ontworst - len, verdient groot respect, maar als hij telkens opnieuw kopje onder dreigt te gaan, mag je van he n niet verwachten dat hij hoge toppen scheert en de samenleving vooruit helpt. Geschiedschrijvers hehbc n dit beeld onderschreven. Met de landbouwhistorici was het niet anders ge steld. Boerendonk en Bouman zetten de toon. Hun opvattingen over de Zeeuwse landbouw weerspiegelden het vertrouwde geschiedbeeld: hoed af voor de geleverde prestaties, maar hoe te verklaren dat conservatieve, bijna achterlijke boe ren het zover konden brengen? De bijdragen van Wintle uit recente jaren zijn in dezelfde toonsoort gecomponeerd. Alle hiervoor genoemde wetenschappers heb ben nijver gezocht naar een verklaring. Uit de grabbelton die de economische wetenschap be oefenaren van verwante disciplines pleegt voor te houden, werd nu eens deze, dan gene wetmatig heid opgediept. Zo werd gewezen op de wet van de remmende voorsprong: de Zeeuwen waren er zo vroeg bij, dat ze noodzakelijkerwijs tot zelfge noegzaamheid vervielen. Een ander hield het op de wet van de afnemende meeropbrengsten: de regionale landbouw was zo intensief geworden, dat het economisch optimum werd gepasseerd. De derde kwam met structuurelementen: de ei gendomsverhoudingen en het tiendrecht blok keerden de verdere vooruitgang. Op deze wijze kon geen van de drie onderzoe kers van de geschiedenis van de Zeeuwse land bouw echter een verklaring vinden voor een con clusie die zij allen voor een kernpunt hielden. De oude Zeeuwse landbouw kende een heel bijzon der organisatiepatroon: horizontale en verticale integratie gingen er samen. De omvang van de bedrijven nam gestaag toe en tegelijk hield men vast aan het gemengd bedrijf, waarin volgens vaste schema's in alle bedrijfsonderdelen 'un cer tain degré de perfection' werd nagestreefd, zoals de Franse Minister van Binnenlandse zaken, de agronoom Franpois de Neufchateau, in 1797 te horen kreeg. Het is zeer verheugend dat Peter Priester i i een nieuwe kloeke studie over de Zeeuwse land bouw de oude mythes heeft weten door te pril - ken. Onze kennis van de geschiedenis van de Zeeuwse landbouw wordt aanzienlijk verrijkt, er wordt een flink aantal nieuwe inzichten gepre senteerd en er zijn afwijkende verklaringen be - proefd. De auteur legde een boek voor dat nie t alleen van bijzonder wetenschappelijk belang s en daarmee het niveau van de regionale histor - sche studie-overstijgt, maar dat ook het beeld va t de Zeeuwse landbouwer in positieve zin bijstel:. De lezer raakt geneigd bij de vertaling van de Zeeuwse zinspreuk de voorkeur te geven aan cl j overdrachtelijke betekenis van de woorden 'Lik - tor et emergo' en te lezen: 'Ik mat mij af en dui f mij te laten zien'. De studie van Priester heeft, als gezegd, op di verse niveaus belang. Het legt de commentator een reeks verplichtingen op. In een uitvoerige sa menvatting dient tenminste een idee te worden gegeven van de vooruitgang in inzicht en kenni die het boek biedt, de regionale inbedding van de Zeeuwse landbouw dient aan de orde te wor den gesteld om er zeker van te zijn dat het nie: gaat om een onbetekende variant op een alge meen patroon, en de wetenschappelijke preten ties van de studie moeten ernstig worden geno men. Het laatste betekent dat een discussie op gang moet worden gebracht. De recensent zal he t nillens willens moeten doen voorkomen alsof voor het verklaringsmodel in deze studie het zelfde geldt als voor de wetten in het oude Vene tië: binnen veertien dagen dient een alternatief t 1 worden voorgelegd.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1999 | | pagina 12