piet van stuivenberg
69
basis vaak tot nauwelijks herkenbare, maar niet
temin essentiële aanduidingen was teruggebracht.
In zijn eigen woorden: 'Ergens moet het toch
leesbaar blijven.'5
Aan de beweging Vrij Beelden, waarvan zoals
gezegd Van Stuivenberg ook deel uitmaakte, is
door A.M. Hammacher in 1955 aandacht besteed."
Hammacher beschreef een jongere groep kunste
naars. die hij de Reflex-redactie noemde, omdat
zij het blad Reflex uitgaven. Tot deze groep be
hoorden onder andere Karei Appel en Corneille.
Hammacher schetste hoe vanuit deze groep kun
stenaars kritiek werd geleverd op Vrij Beelden,
omdat het werk van de bij deze groep aangeslo
ten kunstenaars in hun ogen de 'burgerlijke her
leiding van de schilderkunst tot niets' zou zijn.
Hammacher was sceptisch over deze ogenschijn
lijke tegenstelling, omdat ze te afhankelijk was
van de (subjectieve) mening van de kunstenaar.
Piet van Stuivenberg werd door hem hoog inge
schat. Hammacher schreef over Van Stuivenberg
in 1955:
Tussen 1901 en 1920 noem ik Van Stuyvenberg,
Braat, Van Lith, Everdine Henny; elk van deze
vier (generatiegenoten, rjs) toont vrij laat een uit
gesproken karakter en een verscheidenheid van
vormen, die demonstreert hoeveel meer bewe
ging en reactie op andere richtingen er is geko
men in de beeldhouwkunst. Van Stuyven
berg, in de Rotterdamse sfeer tot een soms wat
harde of rauwe abstractie gekomen, behoorde
daardoor tot de uitzonderingen, iemand die zijn
levende basis van de traditionele vormbeheersing
durfde te verlaten om de constructieve elementen
cler plastiek op te zoeken. Van Stuyvenberg gaf in
een voortreffelijke taille directe voor een aantal
wapens in het Huis der Provincie te Arnhem blijk
van een zeldzaam gebleven vormgevoel.7
Het werk van Van Stuivenberg werd door J.
Huijts in 1966 als volgt beschreven:
Het is alsof hij zijn verbeelding in de steen insluit,
alsof hij, hakkend, niet iets wat al in de steen ver
borgen ligt, vrij maakt, naar buiten haalt, buiten
kant maakt, maar alsof hij een mantel van ja
loerse liefde hangt om een geheim dat hij in de
steen vermoedt; of misschien ook wel juist alsof
hij iets, iets innigs, iets van zichzelf, zijn eigen
verbeelding in de steen wil opsluiten. En de bui
tenkant, het beeld, dat is dan een teken van ver-
zwegenheid, een mysterieuze mantel, een voor-
Tang die voor een levensgeheim gevallen is; de
tunstenaar, de man, is de steen binnengegaan,
zijn diepste zelf heeft hij eraan toevertrouwd en
daaromheen heeft hij alle ingangen afgesloten,
net een beweging, die weerhoudt en onthult te
gelijk.
Afb. 4. Mordechai, graniet, 1971/72. Part. coll. Foto g. van
Soest.
't Is toch al zo moeilijkje zuiver te houden
Van Stuivenberg zocht de publiciteit niet. In een
van cle schaarse interviews die van hem bekend
zijn deed hij een aantal opmerkelijke uitspraken."
Op de vraag of hij kunstboeken las, antwoordde
hij:
Kunst, nee. Dat kan je zo op een dwaalspoor
brengen. Je moet veel laten om zuiver te blijven,
geloof ik. Zo heb ik me ook nooit wat van kritiek
aangetrokken. Critici hebben je nooit geholpen.
Plet werk is het belangrijkste, ik kan het alleen
maar maken. Al het andere is een kwestie van
etaleren, dat kan ik niet, daar moet je ook een
gave voor hebben.
Nadat hij zijn bewondering had uitgesproken
voor Henri Moore, Arp en Giacometti, ant
woordde hij op de vraag of die hem hadden
geïnspireerd:
Nee, je neemt de dingen waar, maar eenmaal
weer thuis, dan ben je 't vergeten en maak je
toch weer waar je voorliefde naar uitgaat. Als je
dan zo wat stukken steen hebt staan, kijk je ze
aan en dan begin je, hè.