AANWINSTEN RUILVERKEER
76
In het Bulletin 6 (2000) van de Koninklijke Ne
derlandse Oudheidkundige Bond schrijft R. Mei-
schke liet artikel 'Beschouwingen rond de hui
zencollectie van de Vereniging Hendrick de
Keyser', aan de hand van de publicaties van de
vereniging, vooral het vierdelige gedenkboek
1992-2000. Meischke vertelt over de positie van
de opdrachtgevers vanaf de Middeleeuwen, het
stedelijk bouwvak en de gilden, over timmerlie
den, meester-metselaars en specialisten van de
houten gevels. Daarna gaat hij over op de stads-
stijlen (1600-1650) en komt uit bij de gediplo
meerde architecten in de twintigste eeuw. Voor
uitgebreidere informatie verwijst hij naar de vier
delen van het gedenkboek.
De nummers 3 en 4 (2000) van De Maasgouw,
Tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en oud
heidkunde zijn themanummers, waarin overleve
ringen kritisch onderzocht worden, in een poging
feit en fictie van elkaar te onderscheiden. Er is
gestreefd naar spreiding in tijd en ruimte, van een
Romeinse tumulus tot Rowwen Hèze, van Maas
tricht tot de Mookerhei. Soms blijken zaken die
tot voor kort als onbetwistbare historische zeker
heden golden, producten van de fantasie te zijn,
terwijl dat wat een puur verzinsel leek, toch een
kern van waarheid bezit. In nummer 4 ook aan
dacht voor de beroemde bokkenrijders, de le
gendarische wezens die zich in de achttiende
eeuw in Zuid-Limburg op bokken door het lucht
ruim bewogen, al stelend, brandstichtend en
moordend. Honderden personen zijn beschul
digd, gemarteld en gedood, terwijl volgens auteur
L. Augustus alles te wijten was aan foutief vervol
gingsbeleid en onjuiste verhoormethoden.
Onlangs is het jaarboek De Vrije Fries 79 (1999)
verschenen, uitgegeven door het Fries Genoot
schap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde en
de Fryske Akademy. Verschillende artikelen in dit
deel gaan uitvoerig in op de ontstaansgeschiede
nis van het Noord-Nederlandse kustgebied en
zijn voor het Zeeuwse het bestuderen meer dan
waard, omdat de problematiek dikwijls dezelfde
is. Verrassend zijn de mededelingen over klein
schalige dijkbouw in de late prehistorie en proto
historie van noordelijk Westergo, 'Zoden aan de
dijk', geschreven door een vijftal auteurs. Een ar
cheologische vondst uit Leeuweradeel-Jelsum, be
schreven door J. Zijlstra, trekt onze bijzondere
aandacht. Het betreft een zogenaamde lunula-
amulet, waarvan twee identieke exemplaren uit
Valkenisse-Koudekerke (Walcheren) bekend zijn
en waarvan in Nederland meerdere gevonden
zijn (zie de 'Archeologische kroniek van Zeeland'
over 1990 en 1993 in Archief xan het kzgw). Zijl
stra vermeldt dat een gelijke lunula voorkomt op
een schilderij van Nicolaas Wieringa uit 1657 in
het Fries Museum. De lunula was een sierstuk op
het voorhoofd van een (Arabisch?) paard en da
teert volgens hem dus niet uit de Romeinse tijd.
De eerste aflevering van het Tijdschrift voor Ne
derlandse Taal- en Letterkunde verscheen in
1881. Nummer 4 (2000) gaat over de 115 tot nu
toe verschenen delen. De redactie vond twee on
derzoekers. W. van Anrooij en E. Ruijsendaal, be
reid een analyse te maken van de manier waarop
het tijdschrift in al die jaren verslag deed van we
tenschappelijke ontwikkelingen, waarbij zowel
zwaartepunten als lacunes aan bod moesten ko
men.
Een nieuwe ruilpartner van het Zeeuws Ge
nootschap is het Koninklijk Museum voor Schone
Kunsten in Antwerpen. We kregen de jaarboeken
1995 tot en met 1999 toegestuurd, met veel arti
kelen over schilder- en beeldhouwkunst. Verder
een prachtig werk, Terracotta's uit de 17de en
18de eeuw, de verzameling Van Herck. De collec
tie-Van Herck werpt een nieuw licht op de artis
tieke creaties van een school van Europese
barokke beeldhouwers in Antwerpen in de ze
ventiende en achttiende eeuw. Tekeningen en
terracotta's van Faydherbe, Duquesnoy, Scheema-
ekers en Kerricks getuigen van de dynamiek van
de ateliers uit die tijd en van het grote artistieke
talent van verschillende generaties kunstenaars.
Het driemaandelijks Tijdschrift voor Industriële
Cultuur (tic) is helemaal gewijd aan 'bont'. Ach
tereenvolgens komen aan de orde: het veredelen
van bont, de bontwerkers, de gereedschappen en
technieken die gebruikt worden, en de dieren die
het leven moeten laten voor de bontproductie.
Gelukkig wordt ook aandacht besteed aan de
dierenbeschermingsorganisaties en hun proble
men met klemmen, commerciële kwekerijen en
bont als statussymbool.
Van de Koninklijke Academie voor Neder
landse Taal- en Letterkunde te Gent ontving het
Genootschap van de hand van R.F. Lissens Een
lectuur van 'Le Spectateur Beige', een boek over
het te Brugge verschenen tijdschrift Le Spectateur
Beige (1815-1824). De stichter - en tot en met
1823 eigenaar en redacteur - was de Vlaamse
priester Leo de Foere. De taal is oveiwegend
Frans, maar de periodiek laat zich toch uitstekend
inpassen in de geschiedenis van het Vlaamse
geestesleven. De Foere die op diverse terreinen
activiteiten ontwikkelde, zal generaties lang be
kend blijven in het Vlaams collectief door zijn
verwoede aanvallen tegen de eerste van staats
wege ingevoerde spelling (1 januari 1844).
Dezelfde Academie uit Gent heeft het Schuim-
woordenboek-Guido Gezelle, opbouw en analyse
van zijn Bastaardwoordenboek uitgegeven, sa
mengesteld door Nienke Bakker. Het boek is een