46 palen uit borsele Afb. 4. Stammen in het veen. Foto A.V. Munaut. men heeft kunnen vinden en bergen? Bij onon derbroken veengroei wordt uitgegaan van gemid deld één meter ophoging van het veen per dui zend jaar. De veengroei is volgens de palaeografische kaarten van Zeeland doorgegaan tot in de Romeinse tijd.'" Dit betekent dat zich sinds het afsterven van het dennenbos, tussen circa 3500 voor Chr. en de eerste eeuw na Chr., een laag van drieënhalve meter veen gevormd zou hebben boven op de stammen. De boerderij was aan een kreek gelegen midden in het veen, maar het zadenonderzoek lijkt erop te wijzen dat er tijdens de bewoning al sprake was van zoutin- vloeden en moerassige overgangsgebieden tussen kreken en laagveen. Dit houdt in dat zich ten tijde van de bewoning al een krekensysteem had ontwikkeld, waardoor het veen was ontwaterd en bewoonbaar was geworden en moerasbossen zich hadden kunnen vormen. Deze ontwikkeling is in gang gezet door inbraken vanuit zee. Hierbij werden de dikke veenlagen doorbroken en vormden zich geulen en kreken, waardoor de stammen uit de vroege bosvegetatie onder in de veenlagen te voorschijn kwamen. Bij verdere ero sie van de oeverkanten van de kreken kwamen steeds opnieuw stammen te voorschijn, zoals nu nog steeds gebeurt aan de zuidoever van de Wes- terschelde. De stammen werden hierdoor in de Romeinse tijd zichtbaar. Zij konden via de kreken en geulen zeker over een aantal kilometers naai de plaats van bestemming gesleept worden. Het leverde het beste, rechtste, langste en dikste hout op dat beschikbaar was in de wijde omgeving. Smallegange heeft zich in de eerste hoofdstuk ken van zijn Cronyk van Zeeland uit 1696 het hoofd gebroken over het vraagstuk van de 'boomen onder d'aerde', die tot op grote diepte gevonden werden: van twaelf en meer voe ten (soodanig is de diepte dezer boomen in som mige plaetsen)'. Uiteindelijk komt hij met de stel ling dat deze onder 'd'aerde wassen'." We zullen helaas nooit weten wat de ideeën zijn geweest van de inheems-Romeinse boeren van Borsele over de vraag hoe deze 'boomen onder d'aerde' daar terecht zijn gekomen. Noten 1. M.M. Sier, Een opgraving in het veen; hewo- ningssporen uit de Romeinse tijd in de gemeente Borsele, provincie Zeeland. adc-Rapport 76, 2001. 2. Ik wil hierbij dank zeggen aan het Archeolo gisch Diensten Centrum en de Westerscheldetun- nel N.v. voor hun toestemming de gegevens reeds nu te mogen publiceren. 3. Latijnse naam van grove den is Pinus silvestris, tegenwoordig bekend onder de handelsnaam grenen. 4. De I4c-dateringen gaven slechts deels inzicht in de fasering van de verschillende structuren. 5. 4663 20 bp (GrN-25491), gecalibreerd 3515-3369 voor Chr. 6. 4690 60 bp (Glasgow-9130), gecalibreerd 3628-3354 voor Chr. 7. A.V. Munaut, 'Etude paléo-écologique d'un gi- sement tourbeux situé a Terneuzen (Pays-Bas)'. Berichten rob 17 (1967) 7-27 8. Begin van de uitbreiding van grove den in pollendiagram van Munaut: 4560 110 bp (Lv.124), gecalibreerd 3625-2925 voor Chr. 9. Zie onder andere G.M.P. Sponselee en M.A. Buise. Het Verdronken Land van Saeftinghe. Kloosterzande 1979. 10. P.C. Vos en R.M. van Heeringen. The Holo- cene geology and occupation history of the pro vince of Zeeland (sw Netherlands). Nederlands In stituut voor Toegepaste Geowetenschappen tno 1997. 11. M. Smallegange, Cronyk van Zeeland, 1696. Facsimile-uitgave. Middelburg 1966, 4 en 6.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2001 | | pagina 8