lan Onder stoom naar het paradijs Over kunstenaarskolonies en reizende Ad Beenhakker is oud-hoofd van het Bureau Natuur en Landschap kun S te naars van de Provincie Zeeland. In twee tentoonstellingen, respectievelijk in Laren en Den Haag, werd dit voorjaar aandacht besteed aan kunstenaarskolonies in Europa en aan buitenlandse kunstenaars die Nederland bezochten. Beide verschijnselen blijken ten nauwste samen te hangen met de opkomst van de spoor- en tramwegen, ook in Zeeland. Tot in het midden van de negentiende eeuw was reizen een moeizame zaak. Men was aangewezen op de benenwagen, het zeilschip of de postkoets. Nederland had dan nog het unieke vervoers systeem per trekschuit en was in de zeventiende en achttiende eeuw het enige Europese land met een frequent openbaar vervoer. Ook voor kunstenaars en kunstliefhebbers was reizen geen dagelijkse bezigheid. Bij een behoorlijke artistieke opvoeding hoorde wel een zogenaamde 'Grand Tour', een rondreis door Italië, maar zo'n reis maakte je maar eens in je leven en die duurde dan ook meestal enkele jaren. In de achttiende eeuw met haar grote belangstelling voor topografie waren er wel kunstenaars die 's zomers - al dan niet in opdracht - flinke voettochten ondernamen om bepaalde streken van Nederland in tekening vast te leggen, zoals Cornelis Pronk, Abraham de Haan en Egbert van ürielst. Vooral de laatste toonde een bijzondere belangstelling, niet alleen voor het topografisch juist weergegeven stads- en dorpsgezicht, maar ook voor de schoonheid van het 'ongerepte' landschap. Hij was daarmee een voorloper van de Romantiek. Met Jean-Jacques Rousseau begon eind achttiende eeuw een nieuw soort belangstelling voor de natuur, het landschap en vooral ook voor het onbedorven en zuivere leven van de plattelands bewoner, die geacht werd in harmonie met de natuur te leven. Op zoek naar deze zuiverheid trok men ook zelf de vrije natuur in. Het 'wandern', zoals het zo prachtig werd vertolkt in het beroemde lied van Schubert, werd een favoriete en sterk geïdealiseerde tijdsbesteding. De plattelandsbevolking, die tot dan toe in het algemeen als onbeschaafd en achterlijk werd beschouwd, kreeg nu een voorbeeldsrol toebedeeld. Vooral jonge kunstenaars zochten direct contact met de natuur en de eenvoudige bevolking en wilden zelfs wel een poosje op het platteland verblijven. Vanuit Parijs bezocht men graag het dichtbij gelegen en als zeer romantisch ervaren bos van Fontainebleau. Camille Corot kwam hier voor het eerst in 1822 en al spoedig troffen de kunstenaars elkaar in het dorpje Barbizon. Merkwaardigerwijs was de natuur juist daar helemaal niet zo ongerept: Barbizon was een houthakkersdorp in een enorme kapvlakte midden in het woud. De toeloop naar deze inspirerende omgeving nam enorm toe na de opening van de spoorlijn Parijs-Melun in 1837; later kreeg Barbizon zelfs een eigen spoorweg verbinding. Zo werkten de kunstenaars en hun klanten zelf mee aan de vernietiging van de idylle die ze zo graag opzochten. Door de komst van de vreemdelingen en de betere verbindingen veranderde het dorp in een toeristenoord met herbergen en kunstgaleries. De landelijke bevolking vond werkgelegenheid in het toerisme. De kunstenaars die het ongerepte plaatsje hadden ontdekt, voelden zich er niet meer thuis en weken uit naar meer afgelegen dorpen in de buurt. Dit is het lot geweest van alle kunste naarskolonies. Want het voorbeeld van Barbizon vond navolging. Overal in Europa gingen kunstenaars op zoek naar ongerepte dorpen met een onbedorven bevolking om inspiratie op te doen. Deze nieuwe beweging is sterk bevorderd door de opkomst van de spoorwegen. Naarmate het spoorwegnet groeide, trokken de kunstenaars er ook steeds verder op uit. Achtereenvolgens zien we de impressionisten vanuit Parijs Normandië, Bretagne en de Cöte d'Azur ontdekken. Alleen per trein was het mogelijk om deze plaatsen comfortabel te bereiken en ook weer snel naar Parijs terug te kunnen keren. Het is geen toeval dat het bekende gele huisje van Vincent van Gogh in Arles op een steen worp afstand van het station lag. Kunstenaarskolonies 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2002 | | pagina 9