Introductie van het nieuwe naakt Bij Guicciardini, de Florentijn die in 1 567 een belangrijke Beschrijving van de Nederlanden publiceerde, heet het van Gossaert dat 'hij de eerste (was) die in dit land de kunst om historische en poëtische onderwerpen door naakte figuren voor te stellen uit Italië overbracht'.2 Dat wil dus zeggen dat hij met een traditie brak en via klassieke onderwerpen als het ware een ander, nieuw naakt introduceerde. Een naakt, dat veel meer dan de andere, oudere naakten een erotische dimensie had. Niet alleen boden klassieke liefdesparen, waarvoor het humanisme de stof leverde, hem daarvoor alle gelegenheid. Maar ook zijn Adam en Evavoorstellingen wist hij te ontdoen van alle tragiek van de zondeval zoals dat in een middeleeuws mysteriespel het geval was en transformeerde hij tot een 'erotische verkenningstocht'. Hij verwijderde zich ver van de deemoedige intimiteit in de religieuze opzet die voordien gangbaar was. Dat was misschien wel trendy aan het worden: we kunnen een grotere belangstelling constateren bij vorsten, en ook bij bisschoppen en pausen voor de aanschaf van naakten en ook bij het grote publiek was sprake van een soort voyeurisme. Dat laatste bleek bijvoorbeeld uit de grote bezoekersaantallen in de Sint-Baafs in Gent voor het Lam Gods van Jan van Eyck, waar bij het kijken naar de levensgrote naakte Adam en Eva de prioriteit waarschijnlijk niet lag bij de religieuze of kunstzinnige vonuing. Ook in de figuren en de houding van de figuren zitten bij Gossaert grote veranderingen. De langgerekte figuren van bijvoorbeeld Memling of Bouts - typerend voor de gotiek natuurlijk - maken bij hem plaats voor mensen 'welgevleest' en 'met schouderen breed'. De Eva's en Maria's van Memling lijken last te hebben van anorexia, terwijl die van Gossaert al bijna toe zijn aan een bezoek bij de Weight Watchers. Tegenover de stijve, gedweeë houding van vroeger lijken contrapost en ver - soms té ver - doorgevoerde draaiingen van armen en benen een kritische reactie. Tegelijk is het wel zo, dat er in zijn werken aanvankelijk allerlei laatgotische ornamenten zichtbaar blijven. Van de latere Gossaert zou je kunnen zeggen wat Constantijn Huygens van Jacob van Campen vond: 'die 't Gotsche krullig mal met statig Roomsch vemande', een kwalificatie overigens die in de negatieve appreciatie van de gotiek de nieuwe inzichten van een veel latere tijd reflecteert. Het risico van de markt Gossaert was bereid, net zoals zijn collega's, andere stijlen te gebruiken als dat de verkoop van zijn werk zou bevorderen. Hij werkte deels voor vorstelijke en andere hoge opdrachtgevers, deels voor de vrije markt. En dat laatste was niet altijd gemakkelijk. We weten dat de vrouw van Albrecht Dürer de markten langs ging om met moeite werk van haar toch niet onbekende man te verkopen. Na de dood van Gossaert bleek dat er nog 'zekere zwaere stucken' onverkoopbaar waren.3 Voor de grote stukken moest je bij de kerk of vorstelijke kopers zijn, voor de kleine stukken ontstond er een markt bij de burgers die zich dat konden veroorloven. In dit verband is de mededeling van Carel van Mander interessant dat hij bij Melchior Wyntgis en bij de heer Magnus in Middelburg werken van Gossaert had gezien. Wyntgis (=Wyntjes), afkomstig uit een Overijssels geslacht van muntmeesters, was muntmeester hier in Zeeland (van 1601 tot 1612). Hij was collectioneur, handelde kennelijk ook in kunst, overigens niet altijd solvabel en betrouwbaar. Jacob Simonsz. Magnus hoorde tot een bekend Middelburgs regentengeslacht en was burge meester." Dat was dus een ontwikkeling waarbij men niet zoals in de middeleeuwen alleen op bestelling werkte, maar ook op voorraad; met alle risico's van dien. In dienst van Bourgondiërs Heel veel werk heeft Gossaert trouwens gemaakt in dienst van Bourgondische bastaards en nakomelingen van bastaards: Eilips van Bourgondië, admiraal van de Bourgondische Nederlanden met Veere als vlootcentrum en daarna bisschop van Utrecht, Adolf van Bourgondië, heer van Veere, en Maximiliaan van Bourgondië, abt van de abdij in Middelburg. Bastaards werden met argusogen bekeken omdat ze niet pasten in de opgelegde morele en sociale orde. Toch werden ze vaak gelegitimeerd en speelden niet zelden een grote rol in de familiestrategie, waarbij degenen die bekwaam werden geacht werden ingezet op belangrijke posten zodat een betrouwbaar netwerk ontstond.5 Die bastaards hadden ook hun aandeel in wat in recente publicaties wel 'de Bourgondische theaterstaat' genoemd is, dat wil zeggen de theatrale manifestatie, geflankeerd door imponeergedrag welke bij officiële gelegenheden, blijde inkomsten, doop-, trouw- en begrafenisplechtigheden, processies, feesten, toernooien, maar ook via kunstmecenaat gestalte kreeg.6 Jan Gossaert en Zeeland 97

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2002 | | pagina 19