De Ramp moest de overlevenden opwekken om
zich tot God te wenden. Diens bedoeling met
de Ramp was immers geweest om mensen tot
bekering te brengen. Ook ontbrak De Redelijk
heids profetische aanzegging dat er nog veel
meer oordelen zouden komen over Nederland.12
De grens tussen de orthodoxe en de streng orthodoxe
visie was dus vloeiend. Ook de confessioneel-
hervormde ds. Van Roon stelde in zijn preek op
8 februari de Ramp voor als een van de tekenen
van de eindtijd (naar het bijbelboek Open
baringen) - de onkerkelijkheid was een ander
teken daarvan. Omdat ook Van Roon opriep tot
gebed en verootmoediging na de gebeurtenissen,
leek zijn visie toch wel op die van Slager -
alleen de onverholen uitspraak dat God de Ramp
als straf gezonden had, ontbrak. Predikanten
uit de Gereformeerde Bond als ds. D.J. van Dijk
(Sint-Annaland) verwoordden die visie echter
wel, evenals dagbladen uit de ARP-richting. Ook
rooms-katholieken als minister van Binnenlandse
Zaken L.J.M. Beel en de latere minister-president
J. de Quay en hervormden als gedeputeerde
C. Philipse (chtj) gaven in toespraken bij herden
kingen de opvatting ten beste dat God het kruis
van de Ramp opgelegd had - met de toevoeging
dat Hij ook de kracht om te dragen zou geven.
Wat veel orthodoxe visies op de Ramp echter
onderscheidde van de streng orthodoxe visie,
was de uitspraak dat het precieze waarom van de
Ramp niét te begrijpen viel (de verborgen dingen
zijn voor de Here, Beuteronomium 29:29).
Dat contrasteerde sterk met de gedetailleerde
duiding van een voorganger als De Redelijkheid.13
Duidingsproblemen
Een verwijt dat aan de streng orthodoxe visie
wel gemaakt werd, hield juist verband met die
gedetailleerde duiding. Wie grote verliezen gele
den had, zoals de dood van gezinsleden, werd
door zo'n opvatting ook nog geconfronteerd met
een God wiens wil het was geweest om juist deze
regio of misschien zelfs die bepaalde plaats met
een watersnood te 'slaan'. Was men daar dan
slechter geweest dan elders? Wanneer men het
antwoord op die vraag niet kon beschouwen als
een persoonlijke geloofszaak - met andere woor
den: wanneer men de persoonlijke duiding liet
beïnvloeden door de duiding door anderen -
gaf dat soms grote psychische problemen en/of
geloofstwijfel. In het boek De ramp van K. Slager
zijn enkele getuigenissen daarvan opgetekend,
terwijl ook in Het water en de herinnering van
S. Leydesdorff zulke conflicterende visies meer
malen opduiken. Het zijn situaties die wijzen
op een gebrek aan pastorale bekwaamheid
bij de betreffende predikanten, die in de meeste
gevallen niet zelf voorganger waren in het
rampgebied, maar ook op het traditionele
langs-elkaar-heen leven van de verschillende
denominaties van destijds, waardoor de kerkleden
niet geoefend waren in het onderscheiden van
eikaars wezenlijk verschillende Gods- en wereld
beeld. Het feit dat de orthodoxe en de streng
orthodoxe interpretaties van de Ramp in elkaar
konden overvloeien (zie hiervoor), versterkte
nog de vatbaarheid van de mensen voor zulke
innerlijke conflicten. En wanneer deze visie
verwoord werd door dorpsgenoten waarmee men
een band gevoelde als medeslachtoffers van de
Ramp, moet dat de emotie die ermee gepaard
ging, versterkt hebben - en op den duur even
tueel ook de gevoelens van verwijdering ten
opzichte van elkaar. Een definitief antwoord op
de vraag naar het 'waarom' kon immers een vorm
van verwerking van de rampervaringen met zich
mee brengen, aldus Leydesdorff. Wanneer andere
slachtoffers een fundamenteel ander antwoord
gaven op die vraag, bedreigde dat dus de eigen
verwerking van de traumatische gebeurtenissen.
De persoonlijke geloofsbeleving werd dan op de
proef gesteld en wanneer de betrokkenen bij hun
standpunten bleven, werd de eigen godsdienstige
interpretatie alleen maar versterkt.14
De religieuze duiding van de Ramp heeft verder ook
de beantwoording van de vraag naar de oorzaken
ervan beïnvloed. Volgens de streng orthodoxe
visie was de Ramp van I februari 1953 'echt iets
bijzonders' (A.J. Smits): 'Daar was niets op
berekend.' De Stavenisser voorganger J.W. Slager
verbond het woeden van de elementen met Gods
almacht en met bijbelse verhalen waarin God die
elementen stuurde. 'Al waren de dijken twintig
meter hoger geweest - we zijn niet tegen
verhoging en versterking van de dijken - maar
dan nog zou de zee er overheen gekomen zijn.'
Zulke uitspraken strijden uiteraard met de
seculiere verklaring die wijst op de slechte staat
van onderhoud en de hoogte van de dijken,
op de snelheid en de richting van de wind
enzovoort. Schrijvers die deze verklaring aan
hangen, voelen zich onbehaaglijk tegenover de
streng orthodoxe visie, misschien ook omdat
ze menen dat die te onkritisch is ten opzichte
van de voor de dijkzorg verantwoordelijke
overheden of omdat ze die visie verbinden met
het in de vorige alinea genoemde probleem van
de al te gedetailleerde duiding en het leed dat
die veroorzaakt heeft.15
14 Geloofsbeleving in het rampgebied van 1953