Enkele hoofdlijnen in de
ontwikkeling van de Zeeuwse economie
na de watersnoodramp geschiedenis van Zeelondl1800-2000).
W. van den Broeke
is senior docent-onderzoeker
aan de Erasmusuniversiteit en werkt
sinds 2001 samen met Paul Brusse
aan een studie over de economische
Na de Ramp van 1953 is de ontwikkeling van
de provincie Zeeland voortvarend ter hand
genomen. De uitvoering van het Deltaplan
speelde daarbij een belangrijke rol. Sinsdien
werd de ontwikkeling van de Zeeuwse economie
planmatig aangepakt, evenals de invulling
van de ruimte in de provincie. In dit artikel
zal het accent liggen op de kenmerkende
elementen daarin.
De oorzaken
Het bij vele Zeeuwen wellicht nog steeds
bestaande beeld dat de watersnoodramp toch
vooral te wijten was aan niet te keren natuur
geweld in de vorm van een fatale combinatie van
springvloed en noordwesterstorm, is de laatste
decennia grondig onderuitgehaald. Slager heeft -
met behulp van een verantwoord gebruik van
oral history - overtuigend aangetoond dat
er meer aan de hand was dan een noodlottige
samenloop van omstandigheden.' In een
voordracht voor de Werkgroep Andere Tijden -
waarin onderzoek werd gedaan naar de geschie
denis van de Nederlandse arbeidersbeweging -
somde hij een groot aantal oorzaken op ter
verklaring van het feit dat er 'in een land, dat
diep onder de zeespiegel ligt, waar al eeuwenlang
de strijd tegen het water wordt gevoerd, zee
dijken liggen die het binnen een uur nadat ze
zijn overstroomd, het al begeven'.2 Voor het
vervolg van het betoog is het dienstig deze nog
eens kort te memoreren.
In de eerste plaats waren de dijken - vooral aan
de zuidzijde van de eilanden - te laag. Na de
stormvloed van 1906 waren de dijken niet of
nauwelijks verhoogd, hoewel daar alle aanleiding
toe was. In het zuidwesten waren toen immers
een aantal polders ondergelopen. Veel dijken
waren beschadigd en verwaarloosd. Achteraf
bleek dat nogal wat dijkdoorbraken te wijten
waren aan de schade die door de Duitse bezetter
aan de dijken was toegebracht. De verwaarlozing
kwam vooral aan het licht door de slecht
onderhouden grasmat van het binnentalud.
Molsgaten en konijnenholen ondermijnden
de dijklichamen. Op het binnentalud liet men
koeien grazen, die de dijk aftrapten. Officieel
mochten alleen schapen op de zeedijken lopen,
want die stampen de grasmat juist aan.
Bovendien was het binnentalud te steil en
voorzien van een te dunne afdeklaag van zware
klei. Tegen deze misstanden werd één- en
andermaal gewaarschuwd. Naar aanleiding van
het alarm, dat door een aantal ingenieurs in
verschillende vaktijdschriften was geslagen, stelde
de regering in 1939 een stormvloedcommissie in.
Die commissie concludeerde dat de dijken in het
benedenrivierengebied te laag waren, in 1946
kwam daar nog eens een rapport overheen waar
in dezelfde gevolgtrekkingen werden gemaakt.3
'De overstroming werd dus veroorzaakt door
slechte dijken. Maar een overstroming hoeft nog
geen ramp te worden. Dat werd het wel en dat
kwam omdat er meer mis was', aldus Slager."
Het waarschuwingssysteem deugde niet en in de
regio zelfwas men niet voorbereid op een
overstroming. Een rampenplan of afspraken
tussen polderbesturen, gemeentelijke en provin
ciale overheden bestonden niet. De aarzelende
houding van professionele bestuurders droeg niet
bij tot een slagvaardig beleid in de eerste uren
van de Ramp. In een aantal voorkomende
gevallen traden niet-professionele bestuurders
doortastender op om de crisissituatie het hoofd
te bieden dan burgemeesters, wethouders en
dijkgraven.5 Reddingsorganisaties van buiten het
rampgebied lieten het afweten. Zo had een
speciale eenheid van de marine, die belast was
met 'onmiddellijke hulpverlening bij watersnood',
de ohbw, geen abonnement op de berichtgeving
van de speciale dienst van het knmi in De Bilt
die moest waarschuwen in geval van stormvloed.
De regering in Den Haag verzuimde direct na
het bekend worden van de dijkdoorbraken een
centraal coördinatiepunt in te richten om de aard
en de omvang van de Ramp zo snel mogelijk
vast te stellen. Toen de eerste helikopters van het
Engelse Rijnleger arriveerden, bleek er geen
coördinatie met de Nederlandse legerleiding
mogelijk. Aan deze schier onafzienbare reeks van
missers voegt Slager nog een oorzaak toe die
niets te maken heeft met de slechte toestand van
de dijken of een falend waarschuwingssysteem:
26 De ontwikkeling van de Zeeuwse economie