Aanloop tot de Doleantie
De Doleantie in Serooskerke had een aanloop
die wat merkwaardig aandoet. Niet zozeer het
feit dat de hervormde gemeente er allerlei blijken
van gaf in haar geheel orthodox gereformeerd te
zijn, is bijzonder. Met gold voor meer gemeenten
die later zouden scheuren in de doleantietijd,
zoals Ottoland. Misschien is het goed om deze
blijken van orthodoxie toch even te noemen.
Bij het opmaken van drietallen met namen van
predikanten, voorafgaand aan het beroepen van
een nieuwe dominee, noemden de kerkenraads
leden allerlei predikanten die later bekend
zouden staan als voorvechters van de orthodoxie.11
In 1871 werd de latere voorstander van de harde
lijn in de Doleantie, J.J.A. Ploos van Amstel,
beroepen - hij bedankte. Toen de gemeente
in 1864 vacant was, liet de kerkenraad de afge
scheiden predikant van Middelburg voorgaan,
ondanks het protest van de hogere hervormde
kerkbesturen. Ten minste vanaf 1866 steunde
de kerkenraad de landelijke voorvechters van de
orthodoxie die zich rondom Kuyper verenigden.
Men steunde in dat jaar het verzet van een
kerkenraad in Friesland tegen de benoeming van
een moderne predikant. In 1871 liet men de
Synode weten de kerkvoogdij het liefst onder de
controle van de kerkenraad te laten vallen in
plaats van - zoals gebruikelijk - als apart lichaam
met controle van de hogere kerkbesturen naast
de kerkenraad. In 1878 steunde de Serooskerkse
kerkenraad Kuypers protest tegen de ontwerp-
Schoolwet. In 1883 stelde de raad zich achter de
orthodoxe visie op het predikantenexamen en in
1885 achter een verzoekschrift om de studenten
van de niet erkende Vrije Universiteit toegang
te verlenen tot het predikantschap.
Of ook de kerkvoogdij, het college dat de plaatselijke
kerkelijke goederen beheerde, zo orthodox gezind
was, wordt niet helemaal duidelijk. Het is wel
waarschijnlijk, want heel wat leden ervan waren
op enig moment ook leden van de kerkenraad
en andersom. Er zijn geen tekenen van verdeeld
heid in de notulen te vinden en toen in 1875
president-kerkvoogd Adriaan Louwerse Jzn.
de Synode de mening van het college moest
doorgeven over de invoering van een kerkvoog
dijreglement dat gunstig was voor de anti-
Kuyperianen, gaf hij een ontwijkend maar in
essentie negatief antwoord. Zulk ontwijkend
gedrag kwam ook te Ottoland voor, maar het
verschil was dat daar en in nog eens 116 her
vormde gemeenten, de kerkvoogdij sinds 1869
over een eigen beheersreglement beschikte -
als resultaat van een door Kuyper geleide actie -
en dus niet meer aan de hogere kerkbesturen
ondergeschikt was. Deze kerkvoogdijen met vrij
beheer waren later meestal speerpunten van de
Doleantie. Te Serooskerke was van een vrij beheer
geen sprake. Misschien vond men het provinciaal
College van Toezicht op de kerkvoogdijen in
Zeeland orthodox genoeg van samenstelling en
had men deelname aan de actie daarom onnodig
gevonden? Evenmin als van een actie voor vrij
beheer was er te Serooskerke sprake geweest
van pogingen een christelijke school of een
anti-revolutionaire kiesvereniging op te richten -
orthodoxgezinden hadden in Friesland al vanaf
1864 eigen kiesverenigingen. Alleen de afge
scheidenen stemden, ten minste sinds 1879, voor
de raadsverkiezingen op een eigen kandidaat -
waarschijnlijk bij voorafspraak - die echter
steeds te weinig stemmen haalde om gekozen
te worden.12
Toch waren er mogelijk wel accentsverschillen binnen
de Serooskerkse kerkvoogdij. Opvallend genoeg
ontbreken de notulen ervan tussen mei 1881
en 1888. Zijn ze niet gemaakt (door onenigheid?)
of misschien verloren gegaan? Vermelding
verdient ook het feit dat Adriaan Louwerse in
1887 het enige kerkenraadslid was dat niet met
de Doleantie meeging. Louwerse bleef jarenlang
diaken in de hervormde gemeente en was een
neef (oomzegger) van kerkvoogd Geschiere die
ten tijde van de Doleantie het verzet tegen de
Kuyperianen leidde. Een andere oom van hem,
Jan Louwerse (1813-1877) was lange tijd
president-kerkvoogd in de jaren 1860 en 1870 en
komt voor - achter een paar lege borrelglaasjes -
op een pentekening die in 1873 gemaakt werd
in een herberg tijdens de jaarlijkse kermis in het
naburige Vrouwenpolder. Niet bepaald een oord
waar je een voorvechter van de orthodoxie zou
verwachten, gezien de actie van de hervormde
kerkenraad uit 1882 tegen het volksfeest en de
herbergen. Jan Louwerse was waarschijnlijk ook
geen voorvechter van de orthodoxie. Na zijn
Figuur 1
Volgens de overlevering is de boer aan wie Adolf Dillens in
de herberg van Vrouwenpolder zijn tekeningen laat zien,
Jan Louwerse Az. van Arendsrust. Naast Dillens zit Charles de
Coster die in La Zélande (1874) optekende dat een van de andere
aanwezigen de Serooskerkse boer (Laurens) Provoost was.
92
De Doleantie in Serooskerke