phegeavlinder, een karakteristieke nachtvlinder
op de Beegderheide, is enkele jaren door een
groep vrijwilligers gestandaardiseerd geteld. Een
belangrijk stuk in het tijdschrift is: 'Weidegang
op de Beegderheide van 1800 tot 1930'. Het
gaat in op het gebruik van de Beegderheide als
gemeenschappelijke weidegrond in die periode
en laat zien dat er nog steeds heiderestanten te
vinden zijn die ontstaan zijn door dat eeuwen
lange gebruik. Sinds enkele jaren grazen er weer
schapen op de Beegderheide, nu echter niet om
de eigenaren een boterham te laten verdienen,
maar als middel om de natuurwaarden van het
gebied te behouden. Ook dat begrazingsbeheer
met schapen van 1995 tot 2002 leverde een
boeiend artikel op.
Het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letter
kunde (deel 119, aflevering 1) bevat een
artikel over de taalkundige Lambert ten Kate
(1674-1731) en diens originele behandeling van
de etymologie van het Nederlands en andere
West-Europese talen (auteur G. Dibbets). Verder
van M.M. Kors een stuk 'Job en Psalmen binnen
het oeuvre van de Bijbelvertaler van 1360'.
Deze zogenoemde bijbelvertaler was een kartuizer
die leefde en werkte in het klooster te Herne
bij Brussel. Na Jacob van Maerlant is hij wel de
vruchtbaarste vertaler van Middelnederlandse
letterkunde. Hij specialiseerde zich in vertalingen
van de bijbel. Slechts enkele handschriften
van deze Zuid-Nederlandse bijbelvertaling zijn
bewaard gebleven. Het probleem hierbij is dat ze
vertalingen bevatten waarvan de toeschrijving
aan de bijbelvertaler van 1360 onzeker is, zoals
Job en Psalmen. De auteur onderzoekt nu de
authenticiteit van de Job- en Psalmen-vertaling
en beschrijft daarbij de oudste handschriften
om vast te stellen hoe ze waren opgemaakt en
wat hun functie was.
'Het lied van het nonnetje' van J. Houtsma is een
stuk om van te watertanden. Het is een vergelij
kende studie van enkele vroege versies van de
beroemde ballade 'lc stont op hoogher Berghen'
en onderzoekt de relatie tussen mondelinge en
schriftelijke overleveringen van dit soort teksten.
Het lied gaat over een meisje dat door haar
minnaar niet gehuwd wordt, omdat ze een 'kleyn
haveloos Meysjen' is, waarna ze van verdriet in
het klooster gaat. Dan blijkt ze na de dood van
haar vader zeer rijk te zijn. Natuurlijk komt
de minnaar onmiddellijk naar het klooster, maar
gelukkig wijst zij hem af met de woorden: 'Ghy
meucht wel t'huyswaert gaen. Ghy rneucht een
ander kiesen. Mijn minnen is al vergaen. Doen ick
een haveloos Meysjen was, Doen stiet ghy my
metten voet. Hadt ghy dat woort geswegen, het
hadde geweest al goet.' Een prachtige ballade
met een interessante bespreking.
In het Tijdschrift voor industriële cultuur (tic)
1 (2003), een uitgave van viat in Gent wordt een
nog niet eerder bestudeerd Gents gebied onder
handen genomen: 'Van de Hudevettersbrugghe
tot de Huidevetterskaai', door Luc Devriese. De
bouwblokken die onderzocht zijn, leverden een
ononderbroken reeks gegevens op omtrent de
huiseigenaren ter plaatse vanaf 1350 tot aan het
eind van de negentiende eeuw. De huidenvetterij,
de voornaamste beroepstak in het gebied,
wordt in deze bijdrage in detail beschreven, aan
de hand van de geschiedenis van de leerlooiers
familie dHooge, die in de wijk het nog bijna
intact gebleven huis dHooge bouwde. dHooge
is een heel belangrijke actieve familie in de
leerlooierij geweest, waarvan de leden een enorm
fortuin vergaard hebben in hun ambacht.
Een tweede cahier bevat een twintigtal gevarieerde
stukjes waarin het Gentse ambachtsleven rond
de huidenvetterij wordt beschreven. Ambachts
structuren en sociale verhoudingen binnen de
verschillende neringen worden belicht aan de
hand van voorbeelden en gebeurtenissen die in
de huidenvettersarchieven zijn gevonden.
Het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te
Antwerpen zond een bijzonder aardig nummer:
Onderzoek: Landschap te Seneffe van Alfred
William Finch door N. Monteyne. Veilig
opgeborgen in een van de reserveruimtes werd
een gesigneerd en gedateerd landschap van
Einch gevonden, niet ingeschreven in de inven
tarislijsten van het museum en nog nooit aan
het publiek getoond. Onderzoek bracht aan het
Aanwinsten ruilverkeer
113