manier te presenteren. Beschrijvingen en
verklaringen lopen door elkaar heen, zelfs de
chronologie.
De ontwikkeling van de waterstaat van Schouwen
en Duiveland is in feite het verhaal van land
schapsontwikkeling. Wat blijft daarin hetzelfde,
wat verandert er door bedijking en/of inundatie.
Veranderingen zijn niet alleen te lokaliseren,
maar ook meetbaar. Pas op het eind van een
periode ziet men de balans. Dan komt de
verklaring van die veranderingen. Pactoren als
natuur - stormvloeden, verlegging van de
stroming, maaivelddaling - werken negatief,
maar soms ook positief in de vorm van aan
slibbing. De factor geld speelt een positieve rol
bij grote landopbrengsten, maar wordt negatief
bij inflatie, verminderde landopbrengsten, te
klein draagvlak etcetera. De factor bestuursorga
nisatie werkt positief bij eensgezindheid en ade
quaat optredende lokale ambtenaren, negatief bij
gekrakeel en absenteïsme van ambtenaren.
Indien de lokale samenleving in een periode van
oorlog komt, dreigen er al snel grote rampen.
Terug naar de schrijfster. Zij is niet in staat geweest
de landschapsveranderingen precies te duiden,
wellicht door gebrek aan goed bronnenmateriaal.
Maar de processen die over de waterschaps
materie tot voor de landsheerlijke en zelfs
collaterale raden en de Grote Raad te Mechelen
zijn gevoerd, heeft zij niet gezien. Daarin staat
vaak veel feitelijke informatie, al is voorzichtig
heid bij dit soort bronnen altijd geboden.
Een ander punt. De vele stormvloeden noemt zij
wel en op enkele gaat ze dieper in. De conclusie
die M.K. Gottschalk [Stormvloeden en rivier
overstromingen in Nederland. Drie delen. Assen
1971 -1977) reeds voor de zestiende eeuw heeft
getrokken, namelijk dat er duidelijk sprake is
geweest van een toename van het aantal storm
vloeden, is bij de schrijfster nog een vraag. Voor
het gebied van de Vier Ambachten (A.M.J. de
Kraker, Landschap uit balans. Utrecht 1997) is
deze conclusie verder onderbouwd. Omdat storm
vloeden en stormen een algemeen verschijnsel
zijn in een gebied groter dan alleen de kust van
Terneuzen tot Saeftinghe, gelden uitspraken
hierover ook voor overige gebieden in Zeeland.
Nu kunnen algemene stormvloeden tot groot
schalige inundaties leiden. Maar als er direct
wordt ingegrepen en de gaten binnen enkele
dagen dicht zijn, kan er maar moeilijk van nalatig
dijkonderhoud worden gesproken.
Een tweede punt. Indien er steeds dijkvallen voorko
men in een gebied, ligt dat aan diverse factoren:
kuststroming, de zandplaat achter die stroming,
de grondsoort waarop het dijklichaam ligt.
Indien zandplaten zich verplaatsen, dringen deze
de stroming tot verder onder de kust. De toe
genomen druk op de kust is geen probleem bij
voldoende vooroever, is ook geen probleem
bij een resistente bodem in de vorm van een dik
veenpakket. Er kan pas over nalatig dijkonder
houd worden gesproken, als er inzicht in al deze
processen is en de veranderingen die in de loop
van de tijd (vgl. Landschap uit balanshoofdstuk
13) in die processen zijn opgetreden. Is het niet
vaak zo dat het elkaar beschuldigen van nalatig
dijkonderhoud er in feite op neerkomt, dat geen
der partijen verantwoordelijkheid wenst te nemen
voor de verslechterende situatie van de dijken.
Tegelijkertijd geven de partijen daarmee aan de
echte verklaring van dijkverzakkingen en
dijkvallen of de zoveelste doorbraak tijdens
stormvloed in de zestiende eeuw niet te kunnen
verklaren.
Moeten we het de schrijfster nu kwalijk nemen dat
zij onvoldoende inzicht heeft gekregen in het
complex van factoren dat verantwoordelijk was
voor landschapsontwikkeling van vóór 1600? Ja
en nee. Nee, omdat zij een boek heeft geschreven
dat a priori niet bestemd is voor wetenschappers
en omdat het veel tijd vergt alle factoren grondig
te analyseren, waarbij bovendien een inter
disciplinaire aanpak noodzakelijk is. Ja, omdat
zij toch belangrijke informatie niet heeft benut,
zelfs recente publicaties over dezelfde materie
niet heeft geraadpleegd. Daarom bij deze de
uitnodiging op de materie nog eens gestructu
reerd, kort en bondig terug te komen.
In deel 11 beschikt de schrijfster over meer bronnen
materiaal. De beschrijving wordt daardoor
boeiender en de gevonden verklaringen onder-
116
Boekbesprekingen