Dat verzoek werd toegelicht met de dreiging die uitging van het stijgende aantal oorlogsschepen die in het Scheldegebied werden gebouwd en daarmee een toenemend gevaar opleverden voor de veiligheid van Engeland. Daarbij mocht worden uitgegaan van een geringe Franse troepenmacht in en rond Antwerpen. Dundas gaf op 29 mei per brief uitgebreid aan dat de voorkeur zou moeten uitgaan naar een aanval via de Schelde, zij het nog steeds met grote risico's en ruime gelegenheid voor troepenversterkingen door de vijand, afhankelijk van de duur van de operatie. Een aanval via Oostende zou gezien de vele wegen, steden en kanalen veel te veel risico's en grote logistieke problemen met zich meebrengen en een terugtocht langs dezelfde weg uitsluiten. Voor een terugtocht was men op de Schelde aangewezen. Dan was het logisch om ook de aanval vanuit de Schelde op te zetten. Op 18 juni liet minister Castlereagh weten dat 35.000 man infanterie en 1.900 man cavalerie in gereedheid moest worden gehouden voor inscheping. Op 27 juni werd Dundas, zonder voorafgaande consultatie, geïnformeerd over de benoeming van Chatham tot commandant van de expeditie en lt. generaal Coote als plaats vervanger. Vervolgens werd Dundas opgedragen nog een regiment cavalerie te leveren. Dundas had vooraf geen overleg gevoerd met de vloot voogd, hoewel het een gezamenlijke operatie van leger en vloot zou moeten worden. Evenmin was hem een gedetailleerd plan van de expeditie voorgelegd. Zijn commentaar werd voor kennisgeving aan genomen, althans nimmer ter discussie gesteld. Dundas kon nog melden dat hij tijdens zijn verblijf in Antwerpen in 1794 de indruk had dat de citadel aldaar, hoewel in slechte staat, een zeer moeilijk te nemen vesting was en langdurige belegering zou vergen. Een grote troepenmacht van 40.000 zou nodig zijn geweest voor de inname van de citadel, tegenover een veronder stelde vijandelijke sterkte van 10.000. Het verhoor van bevelhebber Chatham11 Chatham kreeg begin juni te horen dat hij het bevel zou krijgen over het expeditieleger. Een operationeel plan werd hem niet voorgelegd. Later is gebleken dat hij in het kabinet wel degelijk werd gevraagd zijn mening over het plan te geven; hij zou hebben opgemerkt dat het plan zeker haalbaar was als men dat kon realiseren voordat de Fransen versterkingen hadden kunnen Figuur 2. Kaart van de Schelde (1810). Uit: Walter Grey Esq., Walcheren - Proceedings (etc.). sturen.12 Over het plan dat aan Dundas was voorgelegd - landing in Oostende - was niet zijn goedkeuring gevraagd. Het uiteindelijke plan, de aanval via de Schelde, stond vermeld in zijn instructie. Aan de door de koning ondertekende instructie d.F. 16 juli 1809, gericht 'aan onzen trouwe neef en raadsman knight of the most noble order of the Garter', en bijbehorende ministeriële stukken van juni ontlenen we het volgende: steun aan Oostenrijk was ook als doelstelling opgenomen in de considerans; volledige vernietiging van de vijandelijke vloot en bijbehorende werken in Antwerpen, Terneuzen en Vlissingen zou het doel zijn; het succes zou afhankelijk zijn van de snelheid waarmee gelijktijdig met inname van Walcheren zou worden opgetrokken naar Zandvliet; De zaak Walcheren in het Lagerhuis 63

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2004 | | pagina 21