Aanwinsten ruilverkeer G.G. Trimpe Burger-Mekking ln het Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (2003, 6) schrijft R. Zaccagnini-Visser het artikel 'Het Abdijcomplex te Middelburg architectonisch bedrog?'. Eerst geeft zij de geschiedenis van het complex, waaruit blijkt dat geen enkel gebouw - met uitzondering van de stallen van de proost - zijn functie door de eeuwen heen heeft behouden. Door de inzet van Victor de Stuers werd voor de eerste maal met de restauratie van het Abdijcomplex begonnen. Als architect werd J.A. Frederiks in 1855 aangewezen; hij genoot bekendheid als deskundige wat betreft Zeeuwse kunst en cultuur. P.J.H. Cuypers bezocht de Abdij enkele malen in zijn functie van ambtelijk rijksbouwkundige en in zijn correspondentie liet hij zich lovend uit over Frederiks en diens werkwijze, ln 1906 heeft Frederiks zich met succes ingespannen voor het behoud van de Koorkerk, die de kerkvoogden wilden laten af breken. Toch vertrok hij in 1907 naar Den Haag. Ongeveer in 1935 besloot het Rijk de restauratie van de Abdij te hervatten. Het bombardement op 17 mei 1940 maakte een einde aan de uitvoering van de plannen. Na het bombardement werd rijksarchitect H. de Lussanet de la Sablonière benoemd als hoofdarchitect, de herbouw stond onder leiding van de Rijksgebouwendienst en onder toezicht van Monumentenzorg. De schade bleek veel groter dan aanvankelijk gedacht, zodat een reconstructie moeilijk was. Er moest een nieuw plan op papier komen: in oude stijl herbouwen of nieuwbouw. De Lussanet koos voor nieuwbouw. Om het nieuwe gebouw te ontwer pen werd de Middelburgse architect J.F. Berghoef ingeschakeld; gelukkig verliep de samenwerking tussen beide architecten voorspoedig. De auteur gaat uitgebreid in op alle moeilijkheden tijdens de restauratie. Zowel Frederiks als De Lussanet schonken veel aandacht aan het oude materiaal, dat vaak mooier en deugdelijker is dan het nieuwe. De Lussanet vond de restauratie van Frederiks vaak 'gotiserend' maar toch respec teerde hij de 'Frederiks-elementen'. Beide restauraties, die van Frederiks en die van De Lussanet, waren noodzakelijk voor het voort bestaan van het Abdijcomplex. Beiden baseerden hun restauraties op historisch onderzoek dat goed werd gedocumenteerd. Wel moeten we ons realiseren dat het mooie complex vrijwel een moderne herbouw betreft. De Abdij zal, ondanks en dankzij de restauraties, volgens de auteur getuigenis blijven afleggen van haar oude en ingewikkelde geschiedenis. Als men echter onwetend de Abdij als middeleeuws beschouwt, verandert het monument in een architectonisch bedrog. Nu we het toch over het abdijcomplex hebben, in het jaarboek van het Heemkundig Genoot schap van het Meetjesland (nr. 54-2003) komt de inrichting van Het Hof van Zeeland ter sprake in een prachtig artikel van H. Notteboom: 'Het Meetjesland, Zeeland en Vlaanderen gezien door een Frans priester in 1681'. Het is een vertaling van een merkwaardig reisverslag van Charles Lemaitre: Relations de mon voiage de Flandre, de HoUande et de Zélande fait en mil six cent quatre vint et un. Van het Hof van Zeeland worden enkele zalen beschreven: stoelen, tapijten, zelfs de kleur van het belkoord wordt vermeld. De oversteek vanuit Philippine naar Middelburg blijkt een enorm avontuur te zijn. Ook over het reilen en zeilen in de Franse kerk vertelt de priester, en over de duinen vermeldt hij dat ze onvruchtbaar en dor zijn: 'er groeit enkel een soort tijm, een klein welriekend kruid dat als voedsel dient voor de konijnen die hier massaal en in talrijke soorten aanwezig zijn'. Vlissingen en Sas van Gent worden bezocht; in dat laatste plaatsje telt hij slechts een vijfen twintig huisjes, 'het merendeel ervan waren verdachte drankhuizen'. De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonder zoek (rob) zond De Montferlandsche berg, het sieraad der tusschen IJssel en Rijn gelegene landen van P.A.C. Schut. De titel is ontleend aan de openingszin van een bijdrage van L.J.F. Janssen, de eerste Nederlandse archeoloog die omstreeks 1842 aandacht schonk aan de Montferland. ln 1918 werd door Holwerda van het Rijksmuseum voor Oudheden een nader onderzoek ingesteld, waarna in 1960 een uit gebreidere opgraving door de rob volgde, ln het boek wordt een reconstructie gegeven van de Aanwinsten ruilverkeer 75

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2004 | | pagina 33