had te lijden van bittere armoede en gebrekkig
onderwijs. De rooms-katholieke kerk, die sinds de
Franse tijd officieel erkend was, ging een steeds
grotere rol spelen in het sociale leven en het
onderwijs. Aan het einde van de negentiende
eeuw deed de moderne tijd zijn intrede. De trein,
de stoomboot en de auto hielpen het isolement
te doorbreken. In 1899 schafte Fernand
Hombach uit Hulst zich als eerste Zeeuw een
automobiel aan, slechts driejaar nadat de eerste
auto in Nederland was verschenen.
In die tijd leefde in Hulst de kunstschilder Jan Haak,
die het onderwerp is van het tweede deel van het
boek. Zijn werk wordt in een uitvoerige oeuvre-
catalogus uitputtend beschreven. Niet minder
dan cxxm werken (ze zijn in Romeinse cijfers
genummerd) zijn van hem bewaard gebleven,
voor het merendeel portretten. Al deze werken
zijn in kleur en op groot formaat afgebeeld. Het
bijzondere is dat de meeste geportretteerden nog
met naam en toenaam bekend zijn, waardoor het
werk van Jan Haak een rijke bron voor familieon
derzoek vormt.
Jan Haak oefende het schilderen als beroep uit, maar
had geen professionele opleiding genoten.
Dergelijke volksschilders zijn in de negentiende
eeuw buitengewoon zeldzaam, zeker op het
platteland. Andere voorbeelden zijn Cornell's
Zwigtman (1782-1866) op Noord-Beveland en
Berend Kunst (1794-1881) in Groningen. Haak
was een echte dilettant en de meeste portretten
zijn dan ook stijf, houterig en stereotiep. Toch
heeft hij gestreefd naar gelijkenis. Merkwaar
digerwijs zijn er grote verschillen in kwaliteit.
Voor een deel is dit te verklaren door slijtage en
ondeskundige restauratie, maar het lijkt ook te
maken te hebben met de tijd die hij aan een
portret kon besteden. Over het algemeen komen
de Hulster burgers er beter af dan de boeren.
De klantenkring van Jan Haak was groot. Niet alleen
de notabelen uit Hulst en de boeren uit de
omgeving lieten zich portretteren, maar ook vele
eenvoudige ambachtslieden zoals smeden, tim
merlieden en hoveniers. Meestal werden ook de
echtgenoten en de kinderen gekonterfeit, soms
samen, soms apart. Haak heeft ook olieverfpor
tretten geschilderd op foto's, een techniek die
wel meer werd toegepast. De reden daarvan was
dat de foto's uit die tijd niet onbeperkt houdbaar
waren en gingen verbleken. Vooral de kinderpor
tretten van Jan Haak hebben dikwijls een naïeve
charme, met als hoogtepunt het (helaas zoekge
raakte, maar in kleurenreproductie bekende) por
tret van de driejarige Stephanie Ysebaert. Een
foto van haar op 84-jarige leeftijd laat nog
steeds de gelijkenis zien.
Auteur Gielen heeft de enorme taak op zich geno
men zoveel mogelijk genealogische gegevens van
de geportretteerden en hun verwanten te verza
melen. Zo is het boek ook een schatkamer voor
genealogisch onderzoek geworden. In veel geval
len gaan de verzamelde gegevens tot in de acht
tiende eeuw terug. Helaas is Gielen bij het
opschrijven van zijn bevindingen nogal chaotisch
te werk gegaan. Hij begeeft zich doorlopend op
zijpaden naar verre aangetrouwde neven en nich
ten, in de trant van 'Opa vertelt van vroeger', en
vergeet soms helemaal om welke hoofdpersoon
het eigenlijk gaat. Een voorbeeld (blz. 210):
'Christina's zuster Maria Anna was getrouwd met
Petrus Franciscus Vereecken, broer van Johannes
en haar moeder was een dochter van Jacobus
Lauwers en Petronella Cappendijk, een tante
van Jacobus Cappendijk en grootmoeder van
Jacobus Beerten'. Hier is de lezer al lang volledig
verdwaald. En dat gaat zo maar door. Soms
vind je ook een opzienbarende mededeling als:
'Wilhelmus de Kok was vaderloos geboren te
Hulst in 1823'. Een geval van parthenogenese
in Hulst? Kortom, ondanks de aanwezigheid van
een uitvoerig personenregister zal de belang
stellende genealoog nog voor heel wat puzzels
komen te staan.
Concluderend kunnen we stellen, dat we hier
beschikken over twee interessante en prachtig
verzorgde boeken, die wellicht toch beter afzon
derlijk hadden moeten worden uitgegeven.
Ad Beenhakker
120
Boekbesprekingen