üllll
14.4
Op 17 maart 1969 onderwerpt Van Dale aan het rijpe
oordeel van De Vries, zoals hij zegt, de vraag of
grootbrengen wel een woord is. Zo formuleert hij
zijn vraag en men lette op het expliciete hier,
waarmee hij aan zijn streek refereert: 'Men heeft
hier het ww. grootbrengen, in den zin opkweeken,
tot volkomen wasdom brengen: "van al hare
kinders heeft zij er maar twee grootgebracht, de
andere zijn in hunne jeugd gestorven". "Het is
een dutsje, dat kind! zij zal het niet grootbren
gen." Hoe denkt Gij erover?' En het antwoord
van De Vries luidt: 'Een uitstekend woord, en
overal bekend. Het mag [in uw woordenboek]
niet ontbreken.'
Uit een andere vraag van de Sluise hoofdonderwijzer
blijkt evenzeer zijn onzekerheid met betrekking
tot de standaardtaal: 'Kent men in Holland ook
de basterdwoord clivertitie, in den zin van diver
tissements: Hij heejt geen -, d.i. geen verzet,
geene uitspanning enz.' En het antwoord van
De Vries: 'Meen, volstrekt niet. Het woord is ook
volkomen slecht, noch Latijn, noch Fransch.
Neem het vooral niet op.'
Figuur 3.
Portret van prof. Matthias de Vries.
Figuur 2.
Tekening van het bruidspaar Jan van Dale en Maria Moens.
en was onzeker. Nu was er voor Van Dale als
onderwijzer geen keus. Het is immers zo typische
voor de tweede helft van de negentiende eeuw
dat het streven naar algemeen Nederlands een
principe is in het onderwijs. Onderwijzers belicha
men als het ware het ideaal van het algemeen
beschaafde Nederlands. Misschien sprak Van Dale
dus in het openbaar als hoofdonderwijzer geen
dialect. Of ook Van Dales vrouw en daarmee zijn
gezin thuis dialect spraken is de vraag. Mevrouw
Maria Moens-van Dale was immers de dochter
van een visser, beter een visboer uit Katwijk, die
zich aan het Zwin gevestigd had. Afkomst en
standsverschil kunnen in het gezin van Van Dale
tot een thuistaal met nuances hebben geleid.
We hebben interessante bewijzen van Van Dales
onzekerheid over het Nederlands en zijn beheer
sing en kennis van het dialect in de briefwisseling
die hij met Matthias de Vries, de hoogleraar in
Leiden, voerde. In de jaren '69 tot zijn dood in
1872 moeten vele brieven zijn verstuurd van Sluis
naar Leiden en terug, met vragen en antwoorden
over taalkundige kwesties. Laten we er enkele
noemen.24
Aardig is ook een vraag van Van Dale over het woord
fries daarin uitdrukkelijk verwijzend naar de taal
van zijn streek: 'In de Wdl. vind ik wel fries,
v. friezen, waarmee zeker door U zeker deel eener
zuil bedoeld wordt. Ik mis echter den stofnaam
fries, voor eene wollen stof, waarvan men
Van Dale en het dialect
133