^pMSTÏMEMI
(letterlijk: 'de zanger'), cord - hart. Naast Lat.
caseus zouden we bijgevolg in de Germaanse
talen een woord met h- verwachten, maar in het
Nederlandse kaas verschijnt diezelfde k- en dat
is een serieuze aanwijzing dat het woord recht
streeks (d.w.z. tijdens de Romeinse bezetting in
de eerste eeuwen van onze tijdrekening) aan het
Latijn ontleend zou zijn. Die veronderstelling
wordt verder ondersteund door de waarneming
dat in de West-Germaanse talen (en dus ook
onze dialecten) heel veel oude Latijnse woorden
uit de huis-tuin-en-keukensfeer doorgedrongen
zijn: bijv. muur murus, kelder cellarium
zolder solarium, keuken coquina, wijn
vinum, kers ceresia, het Zeeuwse kaehtel
capitale, aker emmer aquarium. Zo zal dus
ook geschied zijn met kaas caseus. Vermoe
delijk hebben de Romeinen een nieuwe techniek
van kaasbereiden meegebracht en met de tech
niek is ook het (Latijnse) woord overgenomen,
dat dan een ouder Germaans woord verdrongen
heeft. Welk woord dat (vermoedelijk) was, leren
ons die Germaanse gebieden die nooit door de
Romeinen veroverd zijn en zo komen we bij de
Scandinavische ost.
Met deze behoorlijk lange uitleg hoop ik duidelijk
gemaakt te hebben hoe we via taalvergelijking en
kennis van de oude(re) klankwetten en vertrek
kend van de huidige klankvorm leren doordringen
tot de oorspronkelijke klankvorm en dus de oor
sprong van het woord.
Verschuivingen in de betekenis
Woorden kunnen in de loop der tijden ook grote
en soms zelfs spectaculaire betekenisverschui
vingen ondergaan hebben, zodanig zelfs datje
als je van de huidige betekenis in één taal of
dialect vertrekt om de etymologie te achterhalen,
weer eens helemaal op het verkeerde been gezet
kunt worden. Wellicht heeft nog geen enkele
Zeeuws-Vlaamse boer een taalkundig verband
durven te leggen tussen kwene onvruchtbare
koe en het Engelse queenl Etymologisch gaat
het nochtans om hetzelfde Germaanse (grond-)
woord kwino dat aanvankelijk gewoon neutraal
'vrouw' betekende (zie ook Grieks gunè vrouw).
Grondbetekenissen kunnen echter zowel in een
'negatieve' als in een 'positieve' richting evolue
ren en kwino illustreert dat perfect: 1) positief:
Figuur 1.
Interieur van een Walcherse boerenwoning (c. 1900).
Fotografie van Cornelis Henning'. H. 23 cm, br. 28,3 cm.
ZA, KZGW, Zei. 111. lil, 971.
'vrouw' -> 'de belangrijkste vrouw van een
stam/land' (cf. first lady) -> 'koningin'; 2) nega
tief: 'vrouw' -> 'oude vrouw' 'onvruchtbare
vrouw' -> 'onvruchtbare koe'.
Soms liggen betekenisverschuivingen niet op het
gevoelsmatige maar op het feitelijke vlak. Dat
kunnen we illustreren aan het woord tuin
(Oudgermaans toen). Zoals al eerder gezegd is,
betekende het aanvankelijk 'omheining' (en die
oorspronkelijke betekenis vinden we nog in bij
voorbeeld het dialect van het Meetjesland voor
het houten staketsel aan beide uiteinden van een
bolbaan). De verdere ontwikkelingen probeer ik
hieronder schematisch weer te geven:
'omheining': 'iets wat omheind is'
-> met wallen voor de veiligheid -> Engels town (stad);
met een staketsel (later draad) tegen loslopend vee
tuin (moestuin of siertuin)
Een laatste voorbeeld: tussen de (huidige) dialect
woorden buur en boer zien we geen (etymolo
gisch) verband meer. Dat komt door de verschil
lende klankvorm en vooral door de uiteenlopende
betekenisverandering, maar historisch is er wel
degelijk een nauwe band en hebben we zelfs met
'hetzelfde' woord te maken. Nederlands uu vóór
r komt meestal uit een oude Germaanse oe (vgl.
Lat. murus met oe -> Nederlands muur), dus
moet buur ergens ook qua betekenis uit boer
voortkomen. Vóór een w ontwikkelde die oude
oe van boer zich vaak tot ouzie bijvoorbeeld
douwen (naast duwen), schouw (naast schuw) en
vooral bouwen. Vandaar dat een historisch ver
band tussen bouwen en boer aannemelijk wordt.
Het achtervoegsel dat normaal bij de stam van
een handelingswerkwoord (in casu Germaans
boe-) aangehecht werd om een mannelijke han
delende persoon uit te drukken was/is -er (bijv.
arbeider, visser, bakker). Dus veronderstellen we:
boe r 'diegene die bouwt'. In de realiteit van
ongeveer 2000 jaar geleden was bouwer een
Figuur 2.
Boerin in haar tuin. ZA, KZGW, Zei. III. p 05063.