del geweest zijn met de zuidelijker gelegen delen
van het Romeinse rijk. De Romeinse invloed gaat
blijkbaar niet verder dan tot ongeveer 300 na Chr.
We weten niet of dat door politieke oorzaken
komt of door overstromingen. Blijkbaar gaat men
ervan uit dat tussen 300 en 800 Zeeland voor
het grootste gedeelte niet bewoond was (behalve
misschien een klein eilandje in de buurt van
Domburg, Walacra, waar Sint-Willibrord voet
aan wal heeft gezet). Vanaf 800 is Zeeland wel
onafgebroken bewoond geweest. Vanuit het
noorden waren er invallen. Daarom werden ver
dedigingen gebouwd, Middelburg, Soeburg,
Domburg, Aardenburg, Oostburg en ook een aan
tal andere -burgen in Vlaanderen. Deze Zeeuwse
burgen tonen veel gelijkenissen met Vlaamse,
en Vlaamse invloed wordt dus aangenomen.
Ook op rechtsgebied bleef Zeeland vrij sterk op
Vlaanderen georiënteerd.
Men neemt ook aan dat het oorspronkelijke dialect
van de middeleeuwse bewoners sterk gewijzigd is
doordat vooral op het einde van de 16de eeuw
veel Brabanders en Vlamingen naar de Zeeuwse
eilanden en naar West-Zeeuws-Vlaanderen zijn
uitgeweken. Dat Zeeuws-Vlaanderen in de middel
eeuwen dezelfde bevolking had als Vlaanderen
is logisch, maar dat geldt waarschijnlijk ook voor
de meer noordelijke delen van Zeeland. Bepaalde
abdijen (o.a. uit Gent) bezaten al vroeg bezittin
gen op de eilanden. Uit de elfde eeuw dateren de
inpolderingen van de West-Vlaamse kuststrook.
Maar al voor die tijd bezaten de beide Benedic
tijner abdijen van Gent (Sint-Bavo en Sint-Pieter)
in Zeeland op de Bevelanden uitgestrekte bezit
tingen met talrijke hoeven. Abdijen uit Veurne
en Lissewege waren al vroeg gespecialiseerd in
bedijkingen en oeverversterkingen en bezaten al
voor 1165 gronden op Schouwen en Voorne, en
voor 1187 ook op Zuid-Beveland. Die Vlamingen
konden dus mooi werk leveren op de talrijke
eilandjes waaruit Zeeland toen nog bestond. Het
waren wellicht ook Vlaamse monniken die de
kloosters in Zeeland bewoonden. Staatkundig is
Zeeland tot het midden van de veertiende eeuw
met Vlaanderen verbonden geweest en in de
middeleeuwen was er ook Vlaams recht, welis
waar met enkele afwijkingen. Ook verering
van bepaalde heiligen verwijst naar Vlaanderen,
bijvoorbeeld de verering van Livinus.
Een belangrijke gebeurtenis in de taalgeschiedenis
is de val van Antwerpen in 1 586. Vele honderden
Brabanders en Vlamingen kwamen naar het
al deels Vlaamse Zeeland, en dat versterkte het
Vlaamse element wellicht nog meer. Vlamingen
waren belangrijk als predikanten, in het onderwijs
en de magistratuur. Ze behoorden dikwijls tot
hoger opgeleide kringen of ze waren koopman
nen. Dat blijkt ook uit de vele Vlaamse familie
namen die je in Zeeland nog vindt.
Wat de woordenschat betreft sluit het Zeeuws zeer
sterk aan bij het West-Vlaams. Er wordt soms
zelfs gezegd dat er geen Zeeuws woord te vinden
zou zijn dat niet in het West-Vlaams bekend is.
Misschien is dat een beetje overdreven, maar
het is duidelijk dat deze buurdialecten heel wat
gemeen hebben, niet alleen in woordenschat
maar ook in hun klanken. Jacobs, die in 1927
een studie maakte over het West-Vlaams, bestu
deerde ook Zeeuwse bronnen en hij kwam toen
al tot het besluit dat het West-Vlaams altijd grote
gelijkenissen heeft vertoond met het Zeeuws-
Vlaams, het Walchers en nog grotere met (Noord
en) Zuid-Beveland.
Eigenlijk onderscheiden we de Zeeuwse dialecten nu
nog altijd op basis van de eilanden. We hebben
het Noord-Zeeuws met de dialecten van Goeree
en Overflakkee, van Schouwen en Duiveland,
van Sint-Philipsland en Tholen. Verder is er een
middengroep met uiteraard het Walchers en het
Zuid-Bevelands. Noord-Bevelands is iets moei
lijker te plaatsen. Als men de dialectkenmerken
bestudeert is er veel te zeggen om het onder te
brengen bij de Noord-Zeeuwse dialecten. Wellicht
is de oorzaak te zoeken in herbevolking vanuit
Schouwen-Duiveland. Een van de belangrijkste
kenmerken is bijvoorbeeld de oo-uitspraak in
bomen. In Walcheren en Zuid-Beveland zegt men
boom of booëmin Noord-Beveland dus boam.
Ten slotte is er het zuiden met West-Zeeuws-
Vlaanderen en Oost-Zeeuws-Vlaanderen, dat we
verder onderverdelen in West-Zeeuws-Vlaanderen,
Land van Axel, land van Hulst en de grensstreek.
Het meest afwijkende voor Zeeuwse oren is het dia
lect in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen: het
Land van Hulst en de grensstreek. Die hebben
samen met de Oost-Vlaamse dialecten heel wat
Brabantse kenmerken overgenomen (denk aan
de Hollandse expansie). Daardoor missen ze de
zo kenmerkende niet-gediftongeeerde vormen ie
en uit. Ze zeggen ook niet steeën zoals in het
westen, maar stieënze zeggen niet booëm, maar
buuëm of boeëm. En zo is er nog veel meer te
vinden. Ze zijn een buitenbeentje in het Zeeuws,
en worden daarom vaak als niet-Zeeuws bestem
peld, maar het is een logisch gevolg van de ge-
126
Zeeuws. Dat bestaat toch niet?