Van Dale, het Zuid-Nederlands en het dialect
Lo van Driel (1944)
promoveerde in de taalwetenschap.
Hij was jarenlang leraar Nederlands en
docent taalkunde aan een lerarenopleiding.
Hij werkte mee aan Omroep Zeeland en
publiceert in de Provinciale Zeeuwse Courant.
In 2003 verscheen zijn biografie van Van Dale,
in 2004 zijn boekje over het Zeeuws.
Jan van Dale was veertig jaar toen hij in 1868
begon met de bewerking van zijn woordenboek.
In 1872 overleed hij op 44-jarige leeftijd aan
de kinderziekte, zoals de pokken toen werden
genoemd. Dat hij begon met de bewerking van
een handwoordenboek, was min of meer toeval
lig en zeker geen eigen initiatief. Drie bekende
uitgevers - Nijhoff, Sijthoff en Thieme - hadden
hem gevraagd of hij medewerker wilde worden
van De Vries en Te Winkel, van het immense
Woordenboek der Nederlandsche Ta a ld
Dat grote woordenboek vergde een behoorlijke
wetenschappelijke bagage. Die had Van Dale niet:
hoe goed en geleerd hij en vele andere hoofd
onderwijzers in die tijd ook waren, hij had slechts
een vaag idee van de toen moderne taalkunde,
de historische. Om medewerker van het Woorden
boek der Nederlandsche Taal te worden was voor
iedereen een forse inwerk- en leerperiode nodig,
maar zeker voor een hoofdonderwijzer zonder
lexicografische en taalwetenschappelijke vorming.
Daar was iets opgevonden. Van Dale zou in
dienst komen van de drie uitgevers en moest zijn
salaris terugverdienen met redactiewerk voor
hen en... het bewerken van een bestaand woor
denboek, het woordenboek van Calisch ft Calisch,
oom en neef.2
Die hele onderhandelingen mislukten, althans de
hoofdonderwijzer van Sluis die van zijn collega's
al afscheid had genomen, blijft op de Grote
Markt in Sluis wonen.3 Maar over de aanpassing
van het woordenboek worden Thieme en hij het
wel eens. Een vreemde situatie eigenlijk. Eind
1867 begint Van Dale aan de bewerking van het
woordenboek, goed op streek raakt hij in 1868.
Het werk heeft overigens als een molensteen
om zijn nek gehangen. Bovendien heeft hij de
bewerking van dat woordenboek bijna anderhalf
jaar moeten onderbreken voor iets dat het
gemeentebestuur van Sluis hem vroeg: of hij met
archiefgegevens argumenten kon leveren voor
de historische Techten van de stad op de wallen.
Die vielen namelijk onder de Haagse regering
wegens een koninklijk decreet en Sluis had niets
te zeggen over die grond aan de binnenkant van
de wallen, de verdedigingswallen zelf en enorme
hectares aan de buitenkant. Dat frustreerde elk
economisch inititatief.4
Van Dale duikt onder in het Belfort, in het archief.
Hij neemt alle rechten, octrooien en documenten
door van de vroegste tijden af, kijkt wat er was
geregeld tussen de Graven en andere Heren. Dat
kostte hem ruim een jaar werk en daarna was
hij drie a vier maanden overspannen.5 Misschien
heeft hij in die tijd wel thuis aan zijn woorden
boek gewerkt. Want dat kan rust geven en de
genezing bevorderd hebben.
Figuur 1.
Het Belfort van Sluis (circa 1890).
Waarom was Van Dale nu in het beeld gekomen
als woordenboekmaker? Van Dale had als jong
onderwijzer bijna evenveel belangstelling voor
taalkunde als voor geschiedenis. Zelfs was hij in
de eerste plaats de man die zich bezighield met
Van Dale en het dialect
129