Omzien en vooruitzien.
De positie van Joden tijdens de Republiek is emeritus hoogleraar Geschiedenis en Cultuur
der Verenigde Nederlanden
Prof. dr. Renate G. Fuks-Mansfeld
van het Moderne Jodendom aan de Universiteit
van Amsterdam. Zij publiceerde onder meer De
Sefardim in Amsterdam tot 1795.
Het programma van het symposium ter herdenking
van het 300-jarige bestaan van de synagoge in
Middelburg was niet alleen gericht op het ver
leden, maar vooral op het heden en de toe
komst. Niet alleen de geschiedenis en integratie
van de Joodse minderheid in de Nederlandse
samenleving was aan de orde, maar ook de
ervaringen van recente 'nieuwe Nederlanders'.
Het rondetafelgesprek en debat aan het slot
van het symposium concentreerden zich op de
vraag, wat de geschiedenis en de ervaringen
van de Nederlandse Joden kunnen bijdragen tot
een beter inzicht in de huidige integratiepro
blematiek.
De Republiek: vrijheid van geloofsovertuiging
De vestiging van Joden als ingezetenen van de
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in de
zeventiende eeuw ging geleidelijk en was niet
georganiseerd. Het was een randverschijnsel bij
het ontstaan van een unieke staat in Europa, die
was geboren uit een opstand tegen de wettige
landsheer en zich consolideerde als een federatie
ve statenbond zonder een eigenlijk staatshoofd.
Alleen Venetië en Zwitserland hadden een verge
lijkbare staatsvorm, maar deze staten bliezen in
het Europese politieke concert van de zeventien
de eeuw slechts een heel bescheiden toontje mee,
terwijl de Republiek vaak de eerste viool speelde.
Was de staatsvorm van de Republiek al een uit
zondering, dan was het succesvol samenleven van
verschillende religies een elders onmogelijk
geachte realiteit. 'Eén staat, één volk, één religie'
was het recept voor het goed functioneren van
een staatsbestel in die tijd en werd alom toege
past, met als gevolg vervolging en onderdrukking
van andersdenkenden. Vrijheid van geloofsover
tuiging was een van de hoofdartikelen van de
Unie van Utrecht (1579), de eigenlijke grondwet
van de Republiek en op grond hiervan konden
vele protestantse richtingen, de katholieke kerk
en de Joodse religie vrij uitgeoefend worden,
hoewel de Nederlands Hervormde Kerk officieel
de staatskerk was.
Amsterdam trok vanaf het begin van de zeventiende
eeuw veel Joden aan, eerst Portugese en Spaanse
kooplieden die van Joodse afkomst waren en op
het Iberische schiereiland vervolgd werden. In
Amsterdam keerden zij weer terug tot het
Jodendom en stichtten een eigen gemeente. Wat
later, tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648),
kwamen Joden uit het Duitse rijk en na 1648
Joodse vluchtelingen uit Polen, die samen een
tweede gemeente, de Hoogduitse, stichtten.
Het Amsterdamse stadsbestuur moest voor
deze groeiende groep regels opstellen en deed
dit in 1616 met een aanvulling in 1632. Het
Amsterdamse Jodenreglement kwam er op neer
dat Joden vrij in de stad mochten wonen en hun
godsdienst uitoefenen, maar zich stil moesten
gedragen, geen handwerk mochten uitoefenen
dat in gilden was georganiseerd en geen winkels
mochten houden. Pogingen tot bekering van
christenen en gemengde huwelijken zouden wor
den gestraft met verbanning uit de stad. Joden
hadden geen recht op uitkeringen van de stads-
armenkas of andere stedelijke voorzieningen. Het
bestuur van de Joodse gemeenten was verant
woordelijk voor de handhaving van stedelijke ver
ordeningen.
Afb. 1.
Venster in de synagoge van Middelburg. Foto M. de Vries.