De 'zilverschat' van de Jonge Jan of de lotgevallen van de bemanning van een Vlissings smokkelschip op de Venezolaanse kust in 1694. Johan Francke Inleiding Turend over de reling van het smokkelschip de Jonge Jan zal de nog jonge Pieter van Hoorn zich wellicht hebben afgevraagd of hij ooit de duinenrij van Walcheren of de Sint-Jacobs- toren nog terug zou zien. Vlakbij de Vaste kust naderden Spaanse zeilschepen snel zijn vaartuig.' Het fregatschip, bijna afgeladen met cacao afkomstig van plantages aan de kust, bevond zich illegaal in Spaanse wateren en enig excuus om zich hier op te houden met deze lading had hij niet. Levenslange slavernij of de strop lagen in het verschiet voor de bemanning, indien zij door de Spanjaarden werden opgebracht.2 Op 14 februari 1694 was Pieter van Hoorn, afkomstig van een gegoede Vlissingse familie van kooplieden en reders, in zijn functie als supercarga (opzichter), met het schip de Jonge Jan van de rede van Vlissingen vertrokken. Schipper was Cornelis Melsen, die later nog als kaper actief zou worden. De bestemming was Spaans West-lndië, waar met de plaat selijke kolonisten handel gedreven zou worden. Dit gebeurde ver weg van de Spaanse forten en versterkingen, maar ook daar patrouilleerden Spaanse schepen van de GuipuzcoanaJ Na een avontuurlijke reis zou Van Hoorn er in 1695 uiteindelijk in slagen weer terug te keren naar patria. Het relaas van de schepelingen van de Jonge Jan zoals dat hier is beschreven komt niet rechtstreeks van een van hen, maar werd door A. Moens van Bloois in 1845 opge tekend. Het is gissen hoe hij aan dit bronnen materiaal is gekomen, want Moens schreef zijn verslag zonder bronvermelding. Heeft Van Hoorn zelf een reisjournaal geschreven dat als pamflet is verspreid en in de loop van de tijd verloren is gegaan? Zijn er officiële stukken van deze reis geweest (zoals assurantiepapieren of notariële aktes) die er in de negentiende eeuw nog wel, maar thans niet meer zijn? Zat in de nalatenschap van de reder een scheeps journaal van deze reis? Op deze vragen zal later worden ingegaan. De Negenjarige Oorlog Dit verhaal over de Zeeuwse smokkelvaart speelt tijdens de Negenjarige Oorlog 1688- 1697). Die werd uitgevochten tussen Frankrijk, Savoye en hun bondgenoten enerzijds en een coalitie bestaande uit onder meer de Republiek, Engeland, het Habsburgse Rijk, Spanje en de Duitse Keizer anderzijds. Het conflict eindigde met de vrede van Rijswijk, op 21 september 1697. De militaire kracht van Frankrijk was ernstig geschaad en Engeland en de Republiek verkregen de suprematie ter zee. Dit betekent niet dat de Engels-Nederlandse coalitie in economische zin Europa overheers te. Smokkelhandel op de vijand bleef noodza kelijk om in de behoefte van vele producten te voorzien', evenals de in oorlogstijd welig bloei ende commissievaart. In de tijd waarin Moens van Bloois aan zijn relaas werkte, was de commissievaart of kaapvaart niet langer een manhaftig bedrijf of historisch heldenepos waarop nationale (of lokale) trots rustte. De commissievaart was door de opkomst van de natiestaat en de professionali sering van het militaire bedrijf in de negen tiende eeuw in een kwaad daglicht komen te staan: het werd gezien als immoreel. De chro niqueur bericht dan ook dat in de zeventiende eeuw de schepen zich 'des noods, met kracht, tegen eiken aanval konden verdedigen; want niet alleen had men zich tegen de tallooze kapers te verweren, die ten dien tijde, bij het uitbarsten van eiken oorlog, zelfs tusschen beschaafde volken, de zeeën onveilig maakten, maar de handel was van dien aard, dat dezelve meestal met het zwaard in de vuist moest gedreven worden.'5 Moens van Bloois heeft zijn relaas dan ook gericht op een ander maritiem-historisch populair thema: de door Nederlanders bevochten vrijhandel ter zee gecombineerd met de aloude vijand: De Jonge Jan op de Venezolaanse kust

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2006 | | pagina 16