Zeeuwse eilanden moest aandoen, berekende dat
hij in de periode tussen 1946 en 1953 alles bij
elkaar één jaar had verloren met wachten op
veerboten in de Zeeuwse delta. Hij had dus tijd
genoeg gehad om zijn berekening te maken.
Wachttijden waren natuurlijk ook te wijten aan
dichte mist of zware storm, niet alleen aan de te
krappe overzetcapaciteit. Het nijpende wachtpro-
bleem zou volgens het ministerie van Verkeer en
Waterstaat afdoende worden opgelost door één
veerboot extra aan te schaffen - meer zou niet
nodig zijn.
Het ms Prinses Beatrix werd op 1 augustus 1958 in
de vaart genomen. Het was de eerste uit een
nieuwe klasse ferry-boten, bij de PSD intern aan
geduid als de 'prinsesseklasse'. De aanschaf van
de Beatrix bedroeg negen miljoen gulden, aange
vuld met de eenmalige uitgave voor de aanleg
van tweemaal twee geleidepieren, die aan het
casco van de prinsessenboten waren aangepast.
Deze eenmalige aanleg kostte 21 miljoen gulden.
Al snel bleek de aanschaf van de Beatrix een druppel
op een gloeiende plaat, want de wachttijden lie
pen niet terug. Zo verscheen in een Zeeuwse
krant een staatje over de maand december 1967,
waaruit blijkt dat in heel Zeeland totaal 42 dui
zend auto's op de eerstvolgende veerboot hebben
moeten wachten. Dat aantal was twee keer zo
hoog als in december 1966. Uit het jaaroverzicht
van 1967 blijkt dat het autovervoer per pont met
1 5 procent was gestegen.
Verhogingen
De tariefverhogingen die per 1 juli 1958 zouden
ingaan, waren fors: vrachtverkeer dat eerst voor
80 cent de oversteek maakte ging, afhankelijk
van het gewicht, tussen de 2,50 en 5 gulden
betalen. Het tarief voor personenauto's steeg van
40 cent naar 1,50 gulden en de aanvankelijk gra
tis reizende brommers en fietsen gingen 20 cent
betalen. Op deze bedragen moesten alle personen
nog eens 40 cent bijbetalen, al of niet gemobili
seerd. Reductieboekjes leverden passagiers, afhan
kelijk van hun reisgedrag, een korting op van 25
tot 45 procent.
Ministerieel Den Haag stelde zich ontactisch op
tegenover de geïsoleerde bevolking in Zeeuws-
Vlaanderen, meende het Centraal Overleg, de
toenmalige federatie voor vervoers- en verkeers-
organisaties. Vooral prestigeoverwegingen zouden
een rol spelen. De federatie berekende dat de ver
hoogde tarieven de schatkist niet meer dan 1,15
miljoen gulden per jaar zouden opleveren. Door
dit relatief kleine bedrag binnen te halen bedierf
het ministerie de stemming in Zeeuws-Vlaande-
ren grondig.
Van meet af aan reageerde de bevolking in het oos
telijke deel van Zeeuws-Vlaanderen feller en
emotioneler dan die in het westen. Burgemeester
P. van Oeveren van Axel bijvoorbeeld stelde aan
sluiting bij België voor als de Zeeuws-Vlaming
niet langer in staat werd gesteld te werken aan
de wederopbouw van de streekindustriëen in
samenhang met overig Nederland. Ook hij was
ervan getuige dat Zeeuws-Vlaanderen in korte
tijd veranderde in een bloeiend industrielandje.
In zijn voorstelling van zaken voorzag hij in een
politieke aansluiting geen moeilijkheden, want
het nieuwe Benelux-verband stond vestiging van
industrieën toe wanneer een Belgisch bedrijf in
Nederland wilde investeren. Belgische industriëlen
ervoeren het Nederlandse beleid als belemmerend,
want het perfectionisme en de verregaande con
trolesystemen ontmoedigden elke investeringslust
van de Belgen.
Het isolement van Zeeuws-Vlaanderen kwam van
twee kanten. Waar in het noorden de barrière van
het Westerscheldewater lag, bestond aan de zuid
zijde een barrière van papier, een administratieve
grens met België waarachter zich weliswaar
hoogwaardige voorzieningen bevonden, maar
daarop kon de Zeeuws-Vlaming in deze tijd geen
beroep doen.
Tal van vervoersbedrijven zagen zich met hoge kosten
geconfronteerd als ze van de veren gebruik wilden
blijven maken. Wat werd er zoal overgezet?
Rundvee, schapen, paarden, varkens, kippen, de
vlasoogsten uit oostelijk Zeeuws-Vlaanderen, de
suikerbietenoogsten en koelwagens met vispro
ducten. Verder fabrieksarbeiders voor Vlissingen,
tal van industrieproducten, kraanwagens, bus- en
streekvervoer, studerenden, voetbalverenigingen,
dagtoeristen enzovoort. Tot dusver werden Neder
landse vervoersbedrijven geacht niet over België te
rijden als ze naar Zeeuws-Vlaanderen moesten.
Ze konden wel gebruikmaken van een soort kort
stondig transitorecht, als duidelijk was dat de
Westerschelde-veren door overmacht (doorgaans
weersomstandigheden) geblokkeerd waren.
Dagelijks werd steenkool via Kruiningen naar Zeeuws-
Vlaanderen vervoerd. De steenkool kwam per
158
Vrije Veren