Middelburg
vangrijk en door de bijdragen van vele specialisten
voor de betrekkelijke leek moeilijk te controleren
op onjuistheden of onnauwkeurigheden. Verder is
de inhoud niet in een paar alinea's samen te vat
ten. Toch valt op deze uitgave wel het een en ander
af te dingen.
Eindredactrice J. Dekker is in haar inleiding
duidelijk over de door de redactie gekozen uit
gangspunten en werkwijze. Ze onderscheidt vier
periodes: 1123-1574 (het tijdperk van de norbertij-
ner abdij); 1574-1798 (het complex als centrum
van de wereldlijke macht); 1798-1940 (Nederland
als centraal bestuurde staat) en ten slotte de peri
ode die in 1940 begon met de verwoesting' en we
deropbouw.
Centrale these van de Abdij is de continuïteit
die het complex zou belichamen, bouwkundig' en
als centrum van religieuze en wereldlijke macht.
Gebeurtenissen die daarmee op gespannen voet lij
ken te staan, zoals breuken op politiek en in
stitutioneel (1574, 1798), kerkelijk (1574) of bouw
historisch vlak (1940), zijn dat in feite maar ten
dele wat betreft het gebruik en de uitstraling van
de Abdij'. Nog' los van de weinig fraaie formulering'
lijkt die stelling me aanvechtbaar.
Op 'politiek en institutioneel vlak' bijvoorbeeld
verloor het complex in de achttiende en negen
tiende eeuw in de centralistische eenheidsstaat
Nederland sterk aan belang. De fundamenten van
die constitutie zijn anno 2007 nog steeds intact,
wat de vraag oproept hoe belangrijk het huidige
provinciebestuur is. Dat is overigens een kwestie
die op andere podia bediscussieerd dient te worden.
Nadat in de late negentiende en vroege twintig
ste eeuw grote 'romantiserende' herstelwerkzaam
heden waren uitgevoerd, werd het complex door
het Duitse bombardement van 17 mei 1940 vrijwel
met de grond gelijkgemaakt. Daarna volgde ruim
twintig'jaar herbouw, die resulteerde in een recon
structie met 'historiserende' nieuwbouw. De bewe
ring dat het complex 'bouwkundige continuïteit'
belichaamt, is dus niet vol te houden.
De schrijvers tonen dat in hun goed gedocu
menteerde bijdragen duidelijk aan, maar hebben
dat kennelijk niet expliciet willen opschrijven. Dat
zou ook op al te gespannen voet staan met de vol
gende zin uit de inleiding: 'Dankzij de tastbare,
materiële relatie die de Abdij met het verleden
vormt, belichaamt zij de continuïteit in de geschie
denis'.
Verder lijdt het boek mijns inziens aan te veel
voorzichtige 'wetenschapperstaal', kennelijk om
maar vooral geen loze beweringen te doen. Die
zorgvuldigheid valt te prijzen, maar voor een uit
gave die voor een breed publiek interessant is, had
een aantal auteurs wel wat soepeler mogen formu
leren. Blijft over een aantal 'echte' taalfouten, bij
voorbeeld 'zogenaamde' waar 'zogenoemde' wordt
bedoeld en 'met name' waar de auteur 'vooral' had
moeten schrijven.
Hoewel de centrale 'continuïteitsthese' volgens
mij dus niet houdbaar is en de verwoording van
die boodschap evenmin overal de toets der kritiek
kan doorstaan, is de Abdij een standaardwerk dat
niet snel een opvolger zal krijgen. Dat 'standaard
werk' lijkt een beetje in de lucht te blijven hangen
zonder voorbeelden te geven, waaruit die grote
waarde van het boek blijkt. Parafraseren en/of sa
menvatten van een aantal opvallende passages lijkt
een in de beperkte ruimte van een recensie pas
sende manier om in die leemte te voorzien. Ik vind
dat echter een te makkelijk 'kunstje' bij zo'n com
pleet boek, hoe tegenstrijdig dit ook moge klinken.
36
Boekbesprekingen