beambten niet onafhankelijk blijven tegenover de
gevers en velen uit vrees voor de politie die nieuw
jaarsgiften niet durven weigeren te geven.''"
De meeste burgemeesters waren zich van dit
kwaad bewust, maar wisten geen oplossing. De
burgemeester van Kloetinge schreef de commissaris
van de koning dan ook:
'De plaatselijke middelen in de meeste
Gemeenten zeer beperkt zijnde is in den regel de
bezoldiging des veldwachters te karig om zijne on
afhankelijkheid te waarborgen. Van daar, dat een
niet onaanzienlijk gedeelte zijner inkomsten be
staat in de giften en kleine geschenken, die hij
jaarlijks ontvangt van de Ingezetenen. Doch om
deze niet te verliezen, moet de veldwachter zich
voortdurend het opleggen van allerlei kleine dien
sten laten welgevallen. Behalve dat hierdoor veel
tijd aan de waarneming' van zijne dienst wordt ont
trokken, heeft het ten gevolge, dat een veldwachter,
die gedurende eenigen tijd in een gemeente heeft
gewoond, van lieverlede de algemeene bediende
wordt althans van de Ingezetenen van eenige
maatschappelijke beduidenis, en niet zelden, in zijn
belang, overtredingen door de vingers ziet.'
Groot werkterrein
Verder bemoeilijkte de uitgestrektheid van de dor
pen het werk van de veldwachter in niet geringe
mate. Aangezien geen enkele negentiende-eeuwse
veldwachter beschikte over een eigen vervoermid
del, zoals een paard of een fiets, kon niet worden
verwacht dat hij in zijn eentje in staat was de orde
te handhaven in een gebied dat met een gemid
delde oppervlakte van vierduizend hectaren te ver
gelijken was met die van een grote stad. De burge
meester van Kloetinge sprak namens vele Zeeuwse
gemeenten:
'Vooreerst is het terrein, waarover hunne waak
zaamheid gevorderd wordt, in bijna alle gemeenten
ten platten lande, te groot. Een man te voet kan
onmogelijk dikwijls genoeg, alle punten der ge
meente bezoeken; terwijl bovendien de bedoelde
uitgestrektheid van de terreinen, nog dit eigenaar
dig bezwaar medebrengt, dat zij, die eenig kwaad
voornemen koesteren, slechts behoeven op te letten
naar welke zijde der Gemeente de veldwachters
zich bij het doen eener tournée begeven, om zeker
te zijn, dat zij aan de andere zijde, niet zullen wor
den gestoord. Vooral met betrekking tot de bedela
rij, welke, hoofdzakelijk door inwoners van het
naburige Goes, in zorgwekkende mate wordt uit
geoefend, is de Gemeente met haren enkelen veld
wachter geheel weerloos. Hieraan sluit zich de om
standigheid, dat de veldwachters bijna altijd zonder
toezigt zijn. De Burgemeesters mogen vrij hunnen
bevelen geven en de rapporten der veldwachters
ontvangen, eenmaal uit het oog verwijderd, staan
zij den geheelen dag op zich zelve, zonder dat er
mogelijkheid bestaat hun gedrag en hunne hande
lingen, gedurende hunne afwezigheid, te controle
ren. Van daar dan ook dat de meeste veldwachters
zich min of meer aan een overmatig gebruik van
sterken drank overgeven.'15
En dan te bedenken dat Kloetinge nog een betrek
kelijk klein dorp was, waar de situatie veel over
zichtelijker was dan die in de uitgestrekte Zeeuws-
Vlaamse grensgemeenten, zoals Sluis, Heille, Sint
Jansteen en Clinge. De autoriteiten daar klaagden
steen en been over hun veldwachters die weinig
konden uitrichten tegen de drommen bedelaars,
stropers en smokkelaars die ongestraft hun gang
konden gaan.'6
Verhoging van jaarwedden
Bestraffing van nalatige veldwachters was niet
meer dan symptoombestrijding en sorteerde in de
praktijk dan ook weinig effect. De autoriteiten rea
liseerden zich dat verbeteringen in de veldwach-
tersdienst noodzakelijk waren om de orde op het
Zeeuwse platteland te kunnen verbeteren.
Verhoging van de salarissen was een eerste stap
in de goede richting. Aarzelend en met duidelijke
tegenzin - tenslotte moesten de gemeenten zelf op
draaien voor de kosten - besloten de meeste
Zeeuwse gemeenten op aandrang van de Provincie
aan het einde van de negentiende eeuw de jaar
wedde van hun gemeenteveldwachters te verhogen.
Moesten de veldwachters tot 1880 genoegen nemen
met een jaarwedde van twee- tot driehonderd gul
den, rond 1910 waren de meeste salarissen verdub
beld." En daar bleef het niet bij. Mede onder druk
van de in 1900 opgerichte Vereeniging van
Gemeente-Veldwachters in Zeeland werden de sala
rissen verder verhoogd en kwamen in verschillende
Zeeuwse gemeenten pensioenregelingen tot stand
waarmee voorkomen werd dat de veldwachters na
hun vijfenzestigste aan de bedelstaf raakten.'8 Na
de Eerste Wereldoorlog stegen de lonen explosief:
rond 1920 verdiende een Zeeuwse veldwachter zo'n
De veldwacht
5