Frans Beekman, De Kop van Schouwen onder het zand. Duizend jaar duinvorming en duingebruik op een Zeeuws eiland. Utrecht, Uitgeverij Matrijs, 2007. ISBN 978-90-5345-3148, 304 blz., geïll. Prijs 29,95. In vijf kloeke hoofdstukken heeft Frans Beekman gedetailleerd beschreven hoe de kustlijn van West- Schouwen tussen 900 en heden ruim een kilometer naar het oosten is opgeschoven en dat de duinen zich eveneens in die richting hebben verplaatst. Alleen is door duinoverstuiving een veel groter ge bied aan de oostzijde onder het duinzand verdwe nen dan dat er aan de zeekant verloren is gegaan. De landinwaartse zandverplaatsing' is er een van meerdere kilometers geweest. Gedurende dit lange tijdvak onderscheidt de auteur twee perioden van duinoverstuiving. De eerste periode liep van de tiende tot de dertiende eeuw, terwijl de tweede pe riode van duinoverstuiving rond 1600 begon en duurde tot circa 1800. Hoe is de auteur erin geslaagd om tot deze con clusies te komen? Beekman heeft voor de periode van schaarse of zelfs het ontbreken van geschreven bronnen, gebruik gemaakt van de archeologie en toponymie. Het gaat hier om de eerste periode van duinoverstuiving tussen 900 en 1200. Door het zo precies mogelijk in kaart brengen van de vondsten van typen aardewerk en munten uit de verschil lende perioden, welke laatste betrekkelijk nauwkeu rig gedateerd zijn, kon hij het proces van verplaat sing van het duin reconstrueren. De locatie van scherven en munten liep uiteen van de laag'water- lijn aan de zeereep tot de duinvalleien meer oost waarts. We geven een voorbeeld. Werd op één loca tie een opeenvolging van muntjes gevonden met als meest recente exemplaar bijvoorbeeld een munt van Boudewijn I van Vlaanderen, dan betekende dit dat deze plek daarna in onbruik was geraakt door overstuivend duinzand, in de tiende eeuw. Werd op een locatie nog net wat Pingsdorf aarde werk aangetroffen, dan duidt dat op een tijd tot de twaalfde eeuw. Uiteraard heeft Beekman niet zelf al die scher ven en munten verzameld. Reeds vanaf circa 1900 werden die door verschillende amateurarcheologen en historici verzameld, zoals onderwijzer Hubreg't- se. Hun documentatie is grotendeels bewaard gebleven. Daarnaast heeft Beekman in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw in samen werking met de AWN-afdeling Zeeland en de toen malig provinciaal archeoloog Robert van Heeringen ook zelf veel materiaal verzameld en gecatalogi seerd. Op grond van al deze bevindingen komt de auteur tot de conclusie dat de zandoverstuiving gedurende de periode 900 tot 1300 aanvankelijk in een laag tempo is begonnen, maar na 1100 is ver sneld tot 25 meter per jaar. Dit betekent dat de zandoverstuiving meer dan drie kilometer oost waarts heeft plaatsgevonden. Overigens merkt de auteur op bladzijde 200 op dat de verplaatsing van het zand tijdens de eerste periode, de tiende tot en met de dertiende eeuw, gemiddeld 25 meter per jaar was, waardoor we op een afstand komen van 7,5 kilometer Gaat het hier om een verschrij ving? Naast deze beschrijving werpt Beekman zich op de verklaring van deze landschapstransformatie. Deze vindt hij in een versteiling van de zeebodem voor de Nederlandse kust en bedijkingen elders in de Zeeuwse delta. Als gevolg daarvan zouden de stroomgeulen, die toegang geven tot onder meer de Oosterschelde, dieper zijn geworden met als gevolg meer erosie. Het aldus vrijgekomen zand werd op gewaaid, met alle gevolgen van dien. Voor deze eerste periode vindt Beekman de oorzaken eerder in genoemde veranderingen in de wateren dan in een algemene klimaatsverandering (blz. 58). Zij hierbij opgemerkt dat er voor zandverstuiving wel degelijk wind nodig is. Bij een verhoogde stormfrequentie neemt duinverstuiving toe, maar ook bij verdro ging (blz. 55). Kennelijk weet de auteur zelf niet goed wat hij met de factor klimaat aan moet. Echter, ook de menselijke factor speelt een rol, want het landschap is immers het resultaat van de wisselwerking tussen mens en natuur. Indien de mens geen adequate maatregelen tot bestrijding van verstuiving neemt, gaat de natuur gewoon haar gang. 152 Boekbesprekingen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2007 | | pagina 38