weer verliet bij nadering van de Engelsen. In de negentiende eeuw werd de stadsverdediging steeds verder ontmanteld, maar gelukkig bleven veel poorten, gebouwen en de dikke Jan - de toren van Zierikzee - bewaard. In het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Let terkunde, uitgegeven door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden (2009, 3), vin den we een artikel van M. Berger: 'De queeste en karakterontwikkeling van de held in de Middel nederlandse Floris ende Blanchefloer'. De queeste van een jonge ridder was in de meeste gevallen een zware tocht met allerlei gevaarlijke tegen standers. De man moest duidelijk zijn moed tonen om zijn positie in de ridderwereld te bepalen. Flo ris is van huis gegaan om zijn geliefde terug te halen en hij ontmoet veel minder enge avonturen en gevechten dan in de doorsnee ridderroman. De auteur probeert nu het Florispersonage te ontdoen van het jammerende en huilende imago dat hij bij velen heeft. Zij wijst erop dat Floris zich lijkt te ontwikkelen tot een daadkrachtig en zelfstandig volwassene. S. Huigen schreef'Kwesties van literariteit en (dis)continuïteit in Nederlandstalige Zuid-Afri kaanse literatuur'. Zij vindt dat de Nederlandsta lige literatuur van Zuid-Afrika (1652-1925) nog steeds onderbelicht is. Deze literatuur onder scheidt zich van andere Nederlandstalige koloni ale literatuur doordat het feo/onisfen-literatuur is, vergelijkbaar met die in Australië en Canada. De kolonisten bevonden zich in een ambivalente positie. Ze moesten aanvankelijk een plaats voor zichzelf zien te vinden in het spanningsveld tus sen koloniaal moederland en de inheemse cultu ren van de nieuwe wereld waarin ze leefden. L. Vandenbussche behandelt het estheticisme van Hélène Swarth in 'Ik heb mijn dag ver- droomd, zoo doe ik met mijn leven'. Het werk van Swarth werd rond 1900 tamelijk negatief beoor deeld. Haar poëtische keuzes kon men niet meer waarderen toen de dichters van De Nieuwe Gids het hyperindividualistische probeerden te verla ten en de jongeren van Van Nu en Straks de ban den tussen kunst en het leven weer aan wilden halen. Swarths keuze voor het l'art pour Tart bleef zij trouw; zij vulde haar schrijverschap heel bewust in, wat door de nieuwe generatie niet altijd gewaardeerd werd. Tic, tijdschrift voor industriële cultuur (2009, 4) gaat over de Gentse katoennijverheid op de inter nationale markt. In het begin van de negentiende eeuw was Gent het centrum van de katoennijver heid op het continent. Waar kwam de katoen van daan en waar kwam die terecht? Wat was de posi tie van Gent in de internationale handel en hoe veranderde die positie gedurende de negentiende eeuw? De katoendrukkerijen lagen aan de oor sprong van de nijverheid, maar hun belang daalde continu, terwijl de weverijen en spinne rijen steeds belangrijker werden. De hele eeuw wordt gekenmerkt door de zoektocht naar afzet markten om de industrie te stabiliseren. Onder de Fransen was er het grote Franse Rijk en onder de Nederlanders Indonesië. Na de onafhankelijkheid moest men terugvallen op eigen grondgebied. De wisselende regimes hadden grote invloed op de evolutie van de sector. In de groei heeft de over heid een rol gespeeld maar vooral de internatio nale handel bepaalde voor een groot gedeelte de ontwikkeling van de Gentse katoennijverheid. De lezers kunnen in een bijgevoegde biblio grafie, die jaarlijks uitkomt, kennis nemen van de publicaties die verschenen in de periode juli 2008 - juli 2009, betreffende industriële archeo logie en industrieel erfgoed in België. Eveneens uit Gent ontving het Genootschap de Verslagen B Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (2009, afl. 1). F. de Haes opent met het artikel 'De rooftocht van Dulle Griet in het werk van Dominique Rolin'. De Belgische Franstalige Rolin is hier wei nig bekend, hoewel veel van haar romans in Frankrijk zeer veel lof hebben geoogst. Tussen 1942 en 2003 heeft zij veel gepubliceerd: 29 romans, een toneelstuk, diverse essays en een 34 Aanwinsten

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2010 | | pagina 36