ZfeZaridyccefaut vcrjfr
-A ZEJ<- ITK KRING
Darinkdelven. Darink werd gebruikt bij de bereiding van zout. Kopergravure: J.C. Philips, naar tekening van C. Pronk, 1745, naar
schilderij in het Gasthuis te Zierikzee. Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata III, 998.
kreeg de zee meer kans om het land binnen te
dringen. De natuurlijke en gegraven afwaterings
geulen in het veen werden geleidelijk getijden-
geulen. Vooral tussen 50 en 350 n.Chr. werden de
gebieden vlak achter de strandwallen steeds vaker
door de zee overspoeld. Het veen, dat eens als een
koepel boven het zeeniveau uitstak, verdween
geleidelijk in de golven of werd bedekt door zand
en klei. Er was wederom een waddengebied ont
staan, met restanten van de strandwallen en
grote wadplaten die zich geleidelijk ontwikkelden
tot schorren.
Op paleogeografische kaarten worden recon
structies gemaakt van het vermoedelijke aanzien
van het landschap over duizenden jaren aan de
hand van aardwetenschappelijke, archeologische
en historische onderzoeken. Er is een serie van
twintig paleogeografische kaarten van Zeeland
in het Holoceen9 gemaakt. De reconstructie van
de strandwallen en duinen is grotendeels geba
seerd op de ligging van de grote geulsystemen in
het achterland en op hypotheses, aangezien de
oude strandwallen grotendeels zijn verdwenen
door erosie.
Op de kaart van 500 n.Chr.10 (afb. 4) is een
aantal kleine strandwallen te zien die ongeveer
ter hoogte van de huidige Walcherse kust liggen.
Ook ten noorden van Serooskerke ligt een strand-
wal. Deze wal wordt aan de noordkant begrensd
door de zee en aan de zuidkant door een wad
plaat. Het gebied binnen deze Walcherse strand
wallen raakte meer en meer opgeslibd door de
overstroming vanuit zee en via de getijdengeulen
tussen de strandwallen: de platen groeiden gelei
delijk tot boven het hoogwaterniveau en raakten
begroeid. In de derde eeuw bestond het gebied uit
een waddenmilieu met een sterke dynamiek,
waarbij de oudere smalle geulen werden uitge
diept tot grote kreken. Veel veen werd hierbij
opgeruimd. Tussen 500 en 700 n.Chr. was er
bewoning mogelijk op de uitgestrekte kwelder
graslanden (schorren), bijvoorbeeld achter de
strandwal die zich geleidelijk hersteld had langs
de noordwest- en westzijde van Walcheren.
Nieuwe getijdengeulen
Tussen 600 en 800 n.Chr. ontstonden nieuwe
getijdengeulen: de voorlopers van de Wester-
schelde (de Honte), het Veerse Gat en het Sloe
(tussen Walcheren en Zuid-Beveland). Hierdoor
nam de stroomsterkte in de geulen die Walcheren
Van strandwal naar kustwal
5