Ze althans tegen bij de watergeuzen die op 1 april 1572 onder aanvoering van Lumey deelnamen aan de verovering van Den Briel. David Jansz. wordt daarbij niet genoemd. Het is niet bekend waar hij op dat moment verbleef. Mogelijk was hij een van de twee of drie kapiteins die met hun schip voor de Engelse kust waren achtergebleven.19 In Dover In mijn zoektocht naar David Jansz. op het inter net stuitte ik op de Engelse website British History online.20 In de daarop in 28 delen raadpleegbare Calendar of State Papers Foreign wordt een ano nieme brief uit januari 1574 aan de Engelse kapi tein Windebank genoemd. Daarin werd hem ver zocht contact te leggen met kapitein David - op dat moment met zijn schip op de rede van Duins - om hem te vragen naar Spaanse zijde over te komen. Filips II was bereid David gratie te verle nen onder de voorwaarde dat hij de koning voort aan trouw zou dienen en zich zou houden aan de regels van de katholieke kerk. Bij overkomst wachtte de watergeus en zijn manschappen een groots onthaal. De briefschrijver benadrukte dat Windebank niet bang hoefde te zijn dat zijn han delen in strijd was met Hare Majesteits wetten, die hulp aan Spanje verboden. Hij liet weten het jammer te vinden dat koningin Elizabeth een oude kapitein als hij geen groter pensioen waard vond dan 500 a 600 kronen. De Spaanse kapitein Julian Romero, die hij kende en die "nu in Ierland woonde" [wat niet waar was), kreeg daarentegen een pensioen van maar liefst duizend dukaten.21 Blijkbaar probeerde de briefschrijver onder valse voorwendselen Windebank voor de Spaanse zaak te winnen. Het is duidelijk dat de brief aan de Engelse kapitein verband houdt met het schrijven van David Jansz. aan de Spaanse 'ambassadeur.' Hun onderlinge samenhang wordt zichtbaar in een tweede bericht in de State Papers waarin ver slag wordt gedaan van de gebeurtenissen die op 29 januari 1574 met betrekking tot David Jansz. hadden plaatsgevonden. Ze blijken dé directe aanleiding te zijn geweest tot het schrijven van de brief. Gevangen David Jansz., die met een door de prins van Oranje verleende commissie reeds vier jaar in Dover verbleef, had in januari 1574 met zijn vaartuig de haven verlaten nadat hem ter ore was gekomen dat de hertog van Alva met een schip vol goud en tapijten vanuit Duinkerken naar Spanje zou zeilen. De goudschat, met een waarde van zeker honderdduizend pond, zou verborgen liggen onder de hoofdmast van het schip. In afwachting van een gunstige wind had David het anker uitgegooid ten westen van Dover, op de rede van Duins. Inmiddels had de regering in Brussel, bevreesd voor piraterij, bevolen dat tot twee dagen na het vertrek van Alva geen enkel schip de haven van Duinkerken mocht verlaten. Op vrijdag 29 januari enterde David een uit Sluis afkomstig vaartuig van ene Rogers uit Sandwich. Deze Engelsman had voor enkele maanden terug de hertog van Alva gediend en diende nu, onder kapitein Philippe, de nieuwe landvoogd Luis de Requesens. Op het lichaam van Rogers trof David twee brieven aan en een opdracht voor het werven van krijgsvolk. Een van de brieven was gericht aan kapitein Winde bank, ongetwijfeld het anonieme verzoek dat hiervoor reeds ter sprake is gekomen. Nog dezelfde dag werd het schip van David Jansz. genomen door Hare Majesteits Bark of Boulogne. De watergeus werd gearresteerd en de commissiebrief die hij indertijd van de prins had ontvangen, met de documenten die bij Rogers waren aangetroffen, ingevorderd. Intussen werd in Dover reikhalzend naar de geuzenkapitein uitgekeken. Baron d'Aubigny, een gezant van de Spaanse koning,22 lag daar met zijn schip in afwachting van David Jansz. die elk moment met zijn vaartuig de haven kon binnen lopen. Toen hij bemerkte dat David was meege voerd op een van de Engelse oorlogsschepen die aan zijn oog waren voorbijgevaren, gaf hij onmiddellijk opdracht aan Antonio de Guaras alles in het werk te stellen om de geuzenkapitein aan Requesens uitgeleverd te krijgen. De Span jaarden wisten dat David afkomstig was van Vlissingen dat sinds 1572 in handen was van de opstandelingen. Men hoopte dat hij, desnoods onder druk, de 'geheimen' van de stad zou prijs geven.23 In hoeverre David van de Spaanse plan nen op de hoogte is geweest, is niet bekend. Hij zal zijn brief op de 29ste januari vermoedelijk vanuit een kerker in Dover Castle ("ten huyse vanden baillu")24 hebben geschreven. Zeer waar schijnlijk is de "abassadeur vanden conincx 48 Brief van een Zeeuwse kaperkapitein

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2012 | | pagina 10