gemeenten naar beroepsgroep, dan blijkt dat de
sterfte in de vier gemeenten op Schouwen rond
1860 in alle standen evenveel afnam. Ook in
Domburg en Aagtekerke trof de sterfte alle stan
den gelijkelijk, zowel voor als na 1859. In de twee
andere Walcherse dorpen was de sterfte in de
jaren 1859-1866 wat hoger bij boeren en vooral
middenstanders, voornamelijk door de pokken
epidemie van 1865 die Grijpskerke trof en die
negentien slachtoffers eiste die geen van allen
waren ingeënt.10 Het dorp werd vanuit Middel
burg besmet en er waren minstens 160 lijders,
zodat in elk geval de dorpskom werd aangetast
waar de middenstanders woonden. De zuigelin
gensterfte, die dus nog niet verminderd was, lag
in de vier dorpen op Walcheren bij arbeiders
hoger en bij landbouwers lager dan het aandeel
van die groepen in de bevolking; voor Schouwen
is dat niet onderzocht. In Grijpskerke en Bigge-
kerke was het verschil na 1858 duidelijker dan
ervoor.
Dat hogere sterfte te maken had met armoede
en standsverschillen, werd destijds ook aangeno
men. Een anonieme reactie in de Zierikzeesehe
Courant van 5 april 1855 schreef over de toen
heersende koortsen; "Het kwaadaardige ontstaat
door gebrek." Het provinciaal verslag over dat
zelfde jaar meldde dat de strenge winter "gevoegd
bij de klimmende duurte der levensmiddelen" de
armoede bevorderde en de gezondheid schaadde.
Ook de omslag rond 1860 viel de tijdgenoten op:
het provinciaal verslag dankte de verminderde
sterfte in dat jaar, na de slechte jaren vijftig, aan
het wegblijven van de koortsepidemieën die
anders in september slachtoffers eisten. In 1861
werden de koortsen weer gesignaleerd, maar ze
veroorzaakten minder sterfte, met name in het
najaar. Had de bevolking er inmiddels meer weer
stand tegen? Ook in de zomer van 1862 en 1863
kwamen de koortsen op het platteland weinig
voor; Grijpskerke maakte daarop een uitzonde
ring.
Interessant is de opmerking van een inwoner
van Grijpskerke die in een terugblik op zijn
jeugdjaren schreef: "Er waren in de vijftiger jaren
op sommige dorpen wel wat door studie opgeleide
doctoren gekomen, maar vóór dien tijd was dat
indroevig. Toen had je op ieder dorp zoo'n primi
tief doktertje of pseudo-vroedvrouwtje, maar het
was er dan ook naar!"11 Tussen 1858 en 1864
kreeg Grijpskerke in elk geval een andere heel
meester. J. de Visser, over wie de burgemeester
blijkens het gemeenteverslag over 1858 tevreden
was, werd vervangen door J. Hector.
In Grijpskerke en Biggekerke, waar de sterfte
na 1860 veel minder daalde dan in de twee nabu
rige dorpen, volgde wel een daling na 1866. De
sterfte daalde in de elf jaren daarna vooral in het
voorjaar, zoals bij Aagtekerke en Domburg rond
1859 het geval was. Van 1871 tot 1875 was ook de
sterfte in het najaar aanzienlijk minder. De ver
houding tussen de leeftijdsgroepen was verscho
ven: de sterfte tussen één en zestig jaar nam met
een derde af ten opzichte van 1860-1866, die in
de overige twee leeftijdsgroepen niet. Overigens
bleef de sterfte in Grijpskerke heel wat hoger dan
in Biggekerke, terwijl ook Domburg nu aanzien
lijk hoger scoorde dan Aagtekerke. Een blik op de
grafieken 1 en 2 laat zien dat zulke verschillen
niet ongewoon waren in die jaren: zowel tussen
de Schouwse gemeenten onderling als tussen de
Walcherse onderling bestonden tussen 1870 en
1885 markante verschillen in sterfte.
Besluit
Hoewel er veel onduidelijkheden blijven bestaan
ten aanzien van de verklaring van de plaatselijke
en regionale verschillen in sterfte in het midden
van de negentiende eeuw en de verklaring van de
beginnende daling ervan, zijn er toch enkele din
gen duidelijk geworden in de loop van ons onder
zoek. In de eerste plaats moet de kaart waarop
Hofstee in zijn Korte demografische geschiedenis
de afname van de sterfte tussen 1861-1865 en
1885-1890 vergelijkt, niet op het niveau van de
gemeente geraadpleegd worden. De korte periode
1861-1865 hoeft niet representatief te zijn en daar
bepaalde gemeenten toen een heel lage sterfte
hadden, is stijging of afname sindsdien minder
relevant.
In de tweede plaats valt in een aantal
gemeenten in westelijk Walcheren en op Schou
wen een sterke daling van de sterfte rond 1860 te
constateren die de tijdgenoten ook opviel. Het
verminderen van sterfte in het najaar door
'koortsen' speelde daarin mee, maar niet alge
meen. Voor Schouwen was de daling in zomer en
winter belangrijker, in Aagtekerke en Domburg
die in voor- en najaar, in Biggekerke en Grijps
kerke een daling in zomer en najaar. Omdat
medici aangaven dat de 'koortsen' lang konden
Sterfte op Schouwen en westelijk Walcheren
63