boord en moest bij het aanleggen en het invaren
van nauwe openingen, samen met de schroefas,
binnenboord gebracht kunnen worden. Dit ver
eiste een in- en uitschuifbare asconstructie van
de aandrijfas die met behulp van een hefboom
naar buiten of naar binnen geschoven kon wor
den. Er zijn verschillende van zulke constructies
in gebruik geweest.
Haakse overbrenging
De haakse overbrenging bestond uit een huis
(tandwielbak) waarin de uiteinden van de assen
gelagerd waren. Die uiteinden waren voorzien
van schuine (conische) tandwielen. Op de uit
gaande as was een kruiskoppeling aangebracht,
waaraan de schroefas bevestigd was.
Schroef en schroefas
De meeste installaties maakten gebruik van een
Zeise-schroef (door sommigen abusievelijk sabel-
schroef genoemd). Deze schroeven hadden vrij
smalle, lange bladen. Het water werd dus over een
groot oppervlak aangezogen en weggestuwd wat
voor een schroef, die in 'het vrije' draaide gunstig
was.
In de regel hing de zijschroef aan stuurboord
en was de draairichting van de schroef linksom
(tegen de klok in, wanneer men van achteraf in
de vaarrichting kijkt). Om te voorkomen dat de
schroef het schip raakte, werd er een eindje voor
de schroef een beugel aan de schroefaskoker
gemonteerd. Die koker bedekte niet de gehele
schroefas, maar vaak alleen dat gedeelte dat bij
geladen schip en neergelaten schroef onder water
stak.
De schroefaskoker moest een bepaalde lengte
hebben; bij een te korte koker bestond de kans dat
de schroefas ging 'zwabberen', met alle nadelige
gevolgen van dien.
De galg
In het gangboord stond een ingenieus tweedelig
kraantje, de galg genoemd, om de schroefas tot
boven het gangboord te tillen, en een ketting als
borg om te voorkomen dat de schroefas los zou
raken wanneer het misging met de hijsdraad. Het
kraantje bestond uit een vaststaand deel, dat zo
dicht mogelijk tegen de den geplaatst was, en een
beweeglijk deel - de giek - dat scharnierend met
de onderkant van het staande deel verbonden
was.
Het varen met de zijschroef
Vanwege de tamelijk kwetsbare installatie mocht
er bij het invaren van bepaalde sluizen en het
passeren van nauwe brugopeningen niets van
deze aandrijving buitenboord uit blijven steken.
Voorbeeld van een 12 pk liggende Deutz met verdampingskoe-
ling. Hier als dekmotor in gebruik op het museumbeurtschip
Jansje uit Maassluis. Foto A.R. Koppejan.
Niet alleen om beschadiging te voorkomen, maar
ook omdat de doorvaartbreedte dat soms domweg
niet toeliet. Men moest dus niet alleen de schroef
met schroefas en al ophijsen en binnenboord
trekken, ook de haakse overbrenging van de aan
drijving moest naar binnen worden geschoven.
Voordat de installatie binnenboord werd gehaald,
was het dus zaak genoeg vaart te maken om een
brugopening of sluis in te kunnen varen. Bij te
veel vaart in de sluis was het zaak met behulp
van een staaldraad op de bolders af te remmen,
want achteruitslaan was bij de meeste zijschroe-
ven niet mogelijk.
Om problemen bij het ontmoeten in smalle
wateren te voorkomen, was de zijschroef bijna
Zijschroef
87