"Periode 3B", maar ook van "castellum II en Ha",
en tegelijkertijd van Eerste, Tweede en Derde fase
en van "oudste fase" en "derde vroege fase". Inge
wikkeld. Houd de periodisering van het tabelletje
dan ook aan in de tekst, zou ik zeggen.
Veel had opgelost kunnen worden door een
wat kritischer eindredactie, die het geheel meer
met de bril van een geïnteresseerde leek aan een
grondige inspectie had onderworpen. Zo hadden
lange zinnen, vooral in de inleidingen, vermeden
kunnen worden. Ook zijn er wat slordigheden
blijven staan, onder meer afbreekstreepjes op p.
303. Bovendien had hier en daar een paginaver
wijzing het lezen vergemakkelijkt. Het is erg zoe
ken als men meer wil weten over een plattegrond
of de desbetreffende kuilinhoud van bijvoorbeeld
de vaak genoemde "gebouwencluster Gl" of "kuil
K7". Een paginaverwijzing naar de betekenis van
de legenda bij de foto's op p. 284-285 had veel
duidelijkheid verschaft; zo treft men daar crypti
sche omschrijvingen aan als GEB ZEE, GOA RUP,
MOR ZEE en POR RDV. In hoofdstuk 6 wordt bij
heel veel plaatjes verwezen naar de legenda van
figuur 6.2. Aangezien dit hoofdstuk maar liefst
220 pagina's telt, was het handig geweest om af
en toe te vermelden waar precies figuur 6.2 te
vinden is; figuur 6.2. is overigens de legenda van
figuur 6.1.
Deze punten vallen allemaal in het niet bij het
grootste bezwaar van deze overigens zeer waar
devolle publicatie. Het is volstrekt onduidelijk
waarom de eindverantwoordelijken ervoor geko
zen hebben het belangwekkende hoofdstuk van J.
Chameroy (van het Römisch-Germanisches Zen-
tralmuseum te Mainz) over de muntvondsten
onvertaald te laten. De munten vormen waar
schijnlijk de belangrijkste vondstgroep waarop de
dateringen gebaseerd zijn. In het (Nederlandsta
lige en slordig geschreven) naschrift bij dit
hoofdstuk wordt bovendien op omissies in het
onderzoek van Chameroy gewezen. Dat er met
deze belangrijke vondstcategorie zo onzorgvuldig
wordt omgesprongen, is onbegrijpelijk. Het lijkt
wel of in alle haast de muntvondsten er nog even
'ingerommeld' zijn.
Gelijktijdig met dit magnum opus is er een kin
derboekje uitgebracht, met daarin de belevenis
sen van Perula en Laucus, twee Menapische kin
deren die de bouw van een nieuw fort in
Aardenburg meemaken, gesitueerd in het eind
van de derde eeuw n.Chr. dus. Ook dit boek is rijk
geïllustreerd. Met name de tekeningen en compu
ter-animaties van Mikko Kriek verduidelijken
veel. Sterker nog: door de compacte en helder
geschreven achtergrondteksten op de rechterpa
gina's kan dit boekje fungeren als prima intro
ductie op het grote onderzoeksrapport.
Tiny Polderman
Martin van den Broeke (m.m.v. Sander den Haan),
Buitenplaatsen in Noordgouwe. Hofsteden, Lust
hoven en Landhuizen. Uitg. Eburon, Delft 2014.
272 pp., ill., bijl., krt., bronnen- en literatuurover
zicht. ISBN 978-90-5972-823-3, 28,-
Iedereen die Schouwen-Duiveland kent, weet dat
er in het midden van het eiland een groene oase
ligt, een lommerrijk gebied waar het goed toeven
en wandelen is: Schuddebeurs, een buurtschap
van zeven buitenplaatsen, een aantal villa's en
landhuizen en de gerenommeerde Hostellerie
Schuddebeurs. Het onlangs verschenen boek van
Martin van de Broeke heet echter niet Buiten
plaatsen in Schuddebeurs, maar Buitenplaatsen in
Noordgouwe. Waarom? Dat is meteen de eerste
verrassing die het boek biedt. Het blijkt dat er nog
veel meer buitenplaatsen in de buurt hebben gele
gen, die zich samen uitstrekten over een groot
deel van de polder Noordgouwe, waarvan Schud
debeurs deel uitmaakte, en het aangrenzende pol-
dertje Sint Joost. In totaal worden niet minder
dan 39 buitenplaatsen behandeld, die daar in de
tweede helft van de achttiende eeuw aanwezig
waren. In 1833 waren er nog achttien over;
momenteel, zoals gezegd, nog zeven.
De auteur heeft ervoor gekozen om aan deze
39 buitenplaatsen geen afzonderlijke hoofdstukken
te wijden, maar het gehele complex chronologisch
114
Boekbesprekingen