men over "niet-naleving der CAO op Walcheren".
In de tweede helft van oktober 1941, meer dan
een halfjaar na de ingangsdatum, werd ten slotte
bepaald dat ook de bedrijven van de ongeorgani
seerde boeren verplicht onder de Zeeuwse cao
voor 1941/'42 vielen.22
Nog geen maand later nam de landarbeiders-
bond van het NVV contact op met de Zeeuwse
boerenorganisaties met het verzoek om bespre
kingen over de cao voor het volgende seizoen te
openen.23 Dat was niet meer zo relevant. Inmid
dels waren de twee confessionele landarbeiders
bonden gelijkgeschakeld, waarop de besturen
ervan zich hadden teruggetrokken en de leden
was geadviseerd voor hun lidmaatschap te
bedanken. Rond de jaarwisseling werd ook de
CBTB door verplichte aansluiting bij de Land
stand gelijkgeschakeld en de ZLM onderging in
februari 1942 hetzelfde lot. De 'bedrijfsgenoten'
waren uitgespeeld en het nieuwe contract voor
1942/'43 zou volledig door de bezettende macht
worden bepaald. Inmiddels waren de vrees voor
tewerkstelling in Duitsland en de verleidingen
van de hoge lonen in de bunkerbouw mede bepa
lend geworden voor de arbeidsverhoudingen in de
Zeeuwse landbouw. Het boerenbedrijf was nu een
aantrekkelijk alternatief voor de Arbeitseinsatz
en hoefde tot aan het eind van de bezetting niet
meer te vrezen dat er mensen zouden weglopen.
Om dezelfde reden moet van arbeidsconflicten
nog amper sprake geweest zijn. Boeren en arbei
ders keerden zich veeleer gezamenlijk tegen de
bezetter of probeerden althans samen om levend
en wel het verhoopte eind van de bezetting te
halen.
Noten
1. P.J. Bouman, Geschiedenis van den Zeeuwschen
landbouw in de negentiende en twintigste eeuw en van
de Zeeuwsche Landbouw-Maatschappij 1843-1943,
Wageningen 1946, p. 560.
2. PZC, 29 mei 1940; De Zeeuw, 18 juli 1940 (citaat).
3. Bijvoorbeeld de speech van ir. R.W. Janssen, directeur
van de r.-k. landbouwschool te Roosendaal, op de
algemene vergadering van de ZLM in juli 1940, De
Zeeuw, 18 juli 1940.
4. Zeeuws Archief (ZA), Archief ZLM, inv.nr. 19 (notulen
bestuur 1937-1945), notulen HB, 4 december 1940.
5. ZA, Archief CBTB-Zeeland, inv.nr. 1 (notulen bestuur,
1940-1950), notulen 6 augustus 1940; ZA, Archief ZLM,
inv.nr. 19, notulen HB, 18 november 1940 en inv.nr. 590
(minuten van uitgaande stukken, januari-maart 1941),
advies ontslagaanvragen Zeeland, ca. 10 januari 1941.
6. Archief ZLM, inv.nr. 19, HB-notulen 18 november 1940;
PZC, 19 november 1940 (Schoondijke).
7. Archief CBTB-Zeeland, inv.nr. 1, notulen 4 februari 1941.
8. P. Romijn, Burgemeesters in oorlogstijd. Besturen onder
Duitse bezetting, Amsterdam 2006, pp. 189-195; J.
de Bruijn en P.E. Werkman, Van tuindersknecht tot
onderkoning. Biografie van Marinus Ruppert. Deel I: de
jaren 1911-1947, pp. 122, 123; Archief CBTB-Zeeland,
inv.nr. 1, notulen 6 augustus 1940.
9. De Bruijn en Werkman, p. 123.
10. De Bruijn en Werkman, pp. 123, 124.; R. Hagoort, Twintig
eeuwen emancipatie. Een overzicht over de ontwikkeling
van de landarbeiders. Naar aanleiding van het vijftigjarig
bestaan van de Nederlandsche Christelijke Agrarische
Bedrijfsbond, Utrecht 1964, p. 177. We weten slechts dat
tot onafhankelijk voorzitter van de Zeeuwse commissie
aangesteld werd: mr. dr. A.J.J.M. Mes, burgemeester van
Heinkenszand en na WO II Gedeputeerde, PZC, 4 februari
1941.
11. De Bruijn en Werkman, p. 129.
12. Archief ZLM, inv.nr. 590, Agenda vergadering Contact-
Commissie Werkgevers te Goes, 10 januari 1941; PZC, 11
januari, 1, 5, 24 en 27 februari en 18 maart 1941.
13. PZC, 2 december 1940; De Bruijn en Werkman, p. 130.
14. De Bruijn en Werkman, p. 130; Zierikzeesche
Nieuwsbode, 13 februari 1941.
15. Archief CBTB-Zeeland, inv.nr. 1, notulen 7 maart 1941.
16. Archief ZLM, inv.nr. 590 (minuten van uitgaande
stukken, brief 14 maart 1941 aan Kretschmar; Archief
CBTB-Zeeland, inv.nr. 1, notulen 25 maart 1941.
17. De Bruijn en Werkman, p. 132.
18. De Bruijn en Werkman, p. 132; Hagoort, p. 149; PZC, 5
april 1941de cao bevatte verder bepalingen over de
lonen van de paardenknechten en over loon voor zwaar
werk. Voor Walcheren, m.u.v. Arnemuiden en Nieuw- en
Sint Joosland, werd een uitzondering gemaakt: het uur
loon werd daar het hele jaar 30 cent. Dit had mogelijk te
maken met de traditioneel langere duur van de werkdag
op Walcheren. Dat de boeren een loonsverhoging wel
konden hebben, wordt gesuggereerd door de prijs
stijgingen van enkele in Zeeland belangrijke gewassen
in het seizoen 1941 t.o.v. 1940: tarwe met 5 procent,
consumptieaardappelen met 31 en bieten met ca. 14
procent, M. Knibbe, Agricuiture in the Netherlands. 1851-
1950. Production and Agricuiturai change, Amsterdam
1993, pp. 250, 251.
19. PZC, 5 april 1941. Het bericht meldde dat "aanvankelijk
24
Landbouw-cao 1 941