vrouwen en moeders bezield met den vasten wil om stand te houden en mede te strijden met man en zoon". Een van de verzen geeft een beeld van "het binnenrukken van het bezettingsleger" en de eerste strofe klinkt zo: "Die grauwe einde- looze stoet/ Teutonen in ons Nederland!/ Wij stonden somber langs den kant:/ gekromde vin gers, kokend bloed." In opvallend veel gedichten worden gefusilleerden herdacht, vooral Delftse studenten die met name genoemd worden, alsof de dichteres ze persoonlijk kende. In een lang gedicht bezoekt de dichteres met Pasen 1943 alleen de Kagerplas ten noorden van Leiden waar ze treurt om het onbekende lot van haar drie zonen en (aanstaande) schoonzoon: 't Is Paschen - en de elementen woeden. Ik ben alleen naar 't woeste meer gegaan. Vier dapp're zonen heb ik afgestaan, den dood gewijd. Mij is zoo bang te moede. 1944 las ze tijdens een kerkdienst in de Sint Pie terskerk een gedicht voor waarin ze een parallel trok met de Tachtigjarige Oorlog en daarbij de Duitse overheersing letterlijk noemt. Een verzets daad. Op dezelfde 3 oktober 1944 hoort ze dat Walcheren onder water staat waar ze die geluk kige vakanties doorbracht. Dit schrijft ze daarop: Ook Walcheren verbloedt! Haar bloed is zout. Het lekt uit open wonden van het gelaat dat gaaf en lieflijk was, doch nu geschonden Uit de verstarde oogen zijpt de zee van zout "Walcheren lekt uit open wonden" - een regel die bijblijft. Zij dienen 't land getrouw, in koelen bloede. Eén zit gegrendeld in een donker kot. Hem wacht de kogel of nog erger lot. Eén houdt zich schuil voor 's vijands wraak en woede. Eén vocht in onze verre tropen mee. Waar mag hij zijn? Ik heb geen flauw vermoeden. Eén zwerft er in een duikboot over zee. Dat God zijn schip, zijn dierbaar lijf behoede. Aan die Kagerplas voelt ze zich deel van Gods oneindigheid, "van oorzaak en gevolg en van gerechtigheid". Zo komt ze tot het inzicht dat ze deel is van "d'eeuwige stroom van tranen en zuchten" en ze gaat gesterkt naar huis. Een ander gedicht is een oproep aan haar zoon en schoonzoon met de opgesloten vrienden: "Houd je taai en wanhoop niet/jongens! Klem je vast aan 't leven./ Gun den vuigen vijand niet/je te hangen, te doen beven", en zo verder. Ze schrijft elders dat ze een sloop met wasgoed naar de gevangenis brengt en daarna door Amsterdam loopt. Evenzo dat ze wacht in de hal op de uitslag van het proces. Er is een gedicht waarin ze schrijft dat ze op de dag dat haar jongste zoon geëxecuteerd wordt, bericht krijgt van haar oud ste zoon in de tropen. Tijdens de Leidse 3-oktoberherdenking in Na de bevrijding Net teruggekeerd uit Ravensbrück en met onnoe melijk grote verliezen in haar familie begon de Amsterdamse verzetstrijdster Mies Boissevain- van Lennep (1896-1965) met een curieus initia- Feestrok van Elisabeth Hannema-van Maasdijk, gemaakt en gedragen in 1946-1948. Collectie Centraal Museum Utrecht, inv.nr. 18430/001. Elisabeth Reitsma 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2015 | | pagina 9