samenzijn met mijn vriend Felix Timmermans.") Het gedichtje roept in eerste instantie een sfeer op van een avondlijke wandeling na een regen dag: De lange dag ten einde neigt, en eindelijk de regen zwijgt; alleen de noodigste geruchten vreemd verwaaien door de luchten; een wijl, wat licht op lage kimmen doet in weifel-valschen schijn, nog natter alle dingen glimmen, zwarter alle dingen zijn, tot plots een vlaag in wilde jacht, den hemel dekt met vroegen nacht... Daar angstigt iets doorheen 't heelal, dat, werd ook steeds de waan gebroken, telkens weer wil uitgesproken, geen sterveling ooit uiten zal! In de tweede strofe slaat het natuurtafereel om in een quasifilosofische mededeling: in die avond stond na de regen komt een onrustig gevoel op, een vage notie van heelal en eeuwigheid, een notie die ondanks de behoefte daaraan per defi nitie onmogelijk is te verwoorden. Behalve naar Kloos stuurde Kimpe ook gedichten uit deze reeks naar Albert Verwey, redacteur van het tijdschrift De Beweging. Dat moet Kimpe gedaan hebben toen de gedichten- stroom pas op gang kwam, want hij stuurde de eerste negen gedichten op, die op een na alle geplaatst werden in het juli-nummer van de jaar gang 1911. Publicatie van een serie verzen in De Beweging mocht gezien worden als de bekrachti ging van zijn dichterschap. Dat bood perspectief, maar het liep anders. Toen Kimpe in het najaar van 1911 een tweede zending naar Verwey stuurde, werden alle gedichten voor publicatie afgewezen: ze waren volgens Verwey "niet geschikt om in De Beweging te worden opge nomen". Jan Greshoff had Kimpe's gedichten in De Beweging gelezen en verzocht Kimpe om gedichten te mogen afdrukken in Jaar en Dichter 1912. Kimpe heeft daarna nog verschillende brie ven met Greshoff gewisseld en na raadpleging van Jan van Nijlen getracht een bundel gedichten uitgegeven te krijgen in de Zilverdistel-reeks van Greshoff en P.N. van Eyck. Het ging niet door en ook verder lukte het niet een bundel uitgegeven te krijgen. Achter deze vaststelling gaat veel tegenslag en mogelijk zelfs leed schuil. Kimpe's archief omvat een overstelpende hoeveelheid cor respondentie die bestaat uit afwijzingen door redacties en weigeringen namens uitgeverijen om teksten van hem te publiceren. ((JA m. Utkt trjo yuK/tAiM/ mttL b-tnJlJMs .w 0<n. ijj> oJ\ UM Hoir*v •IM. tn yvcü.nt^cA/^'11/ - - J t j-cAtlM JU. cjiHMj aji oawMucM~ a<^£ Uie luxjjb Hor (m «jgsyfiw ie. 'twfót Ti -Hwve*; ó^cUXm,..i :..a£adUw J t HtrrMt 0 mooU' Jt(m (k£ t twcI ym. (aa. trjitM. t \sjumj- ,i> l-wTteAi t 0 iJl rd ten. Kimpe's handschrift, het gedicht 'Berken'. Wat Kimpe's gedichten uit de bundel Verzen betreft is er nog een opmerkelijke ontwikkeling zichtbaar in de vorm. De ambitieuze letterkun dige uit Lier schrijft nooit verzen in sonnetvorm, een genre dat toen belangrijk was. Aanvankelijk schrijft Kimpe gedichten zonder een strenge strofe-indeling, waarbij veelal het eerste deel, dat uit een onbepaald aantal regels kon bestaan, één geheel vormt en een tweede kortere strofe met een wending naar een veel subjectievere inhoud. In sommige gevallen kent het gedicht helemaal geen strofe-indeling. Een voorbeeld hiervan is het gedicht Avond te Veere', waarin de persoon lijke wending in de laatste twee aansluitende regels voorkomt: De jonge Kimpe 133

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2015 | | pagina 7