gisch verzamelen in de duinen van Haamstede van Hubregtse, nu op hedendaagse wetenschap pelijke wijze. luu. Als conservator ben ik bezig met het nalopen van de hele collectie archeologie van het Genoot schap. Dat is een kwestie van doos open, materi aal bekijken en notities maken, doos dicht. Op dit moment bestudeer ik de collectie-Hubregtse en af en toe stuit ik op bijzonder aardige dingen. Dat zit hem vaak in het kleine. Zo ontdekte ik de knobbeloortjes van Hubregtse. Ik trof ze aan in een grote zak met scherven (KZGW, collectie-Hubregtse, nr. 873-29) uit de vroege en midden-ijzertijd, een periode die loopt van ca. 700 tot 200 v.Chr. (Broeke 2012, p. 101; Heeringen 1988, p. 66). Oren en andere handvatten aan potten en schalen zijn geen bijzonderheid, maar aan ijzer tijdaardewerk kom je ze in Zeeland niet veel tegen. Het meeste opslag- en kookgerei uit de periode tussen de bronstijd en de Romeinse over heersing kenmerkt zich door een vrij dikke wand, gemaakt van een klei die grof 'gemagerd', ver mengd is, bijvoorbeeld met potgruis. Het is niet erg hard gebakken, zodat grotere oren waaraan je een pot kan beetpakken, makkelijk zouden afbre ken. Het vroege-ijzertijdaardewerk met de door boorde knobbeloortjes is echter veel dunner en van een fijnere klei gemaakt. De oortjes zijn slechts kleine aangeboetseerde, afgeronde dotjes klei, van ongeveer 3 cm breed en 2 cm dik, waar kennelijk met een dun stokje gaatjes doorheen geprikt zijn. Vergelijking met complete exempla ren in andere collecties toont aan dat dit soort vaatwerk vaak maar één oortje had. Het zal dus niet zozeer gediend hebben om een schaaltje aan op te pakken, maar was eerder bestemd om er een touwtje door te halen waarmee het aan de wand of een gebint opgehangen kon worden (Broeke 2012, p. 100). Wellicht waren de mensen extra zuinig op dit meer verfijnde aardewerk. De collectie-Hubregtse bevat meerdere knob beloortjes (Van Heeringen 1988, pp. 67-68, fig. 3, nr. 5, fig. 4, nr. 57, 59, 60). Van het hier bespro- (*udJh#ikanir.diEt Onderwijzer als oudheidkundige. Foto Gemma van der Hoogte. ken schaaltje was het eerste stukje dat me tussen alle grovere scherven opviel het knobbeltje zelf met de twee gaatjes. Daarna bleken er in de des betreffende zak nog meer scherven van hetzelfde materiaal te zitten. Nadat ze aan elkaar gepast waren, vormden ze bijna de helft van een fijn rood schaaltje met een rechtopstaande rand. Het kan zo'n 2.700 jaar geleden zijn geweest dat iemand het maakte, het kocht, ruilde of kreeg, het mooi vond en gebruikte. En het jammer vond toen het kapot viel. En wat Hubregtse zelf voor oren had? Ik zou het niet weten. Geraadpleegde literatuur - P.W. van den Broeke, Het handgevormde aardewerk uit de ijzertijd en de Romeinse tijd van Oss-Ussen. Studies naar typochronologie, technologie en herkomst, Sidestone Press, Leiden 2012. - F. Beekman, De Kop van Schouwen onder het zand. Duizend jaar duinvorming en duingebruik op een Zeeuws eiland, uitg. Matrijs, Utrecht 2006. - R.M. van Heeringen, De late bronstijd en de vroege ijzer tijd in de Nederlandse Delta, Rotterdam Papers 1986 (pp. 27-48). - R.M. van Heeringen, 'Iron Age Occupation of the Dunes near Haamstede, Province of Zeeland, the Netherlands', in: Helenium 28 (1), 1988 (pp. 63-80). - L. van der Valk, F. Beekman, Geologie en archeologie van de Kop van Schouwen, Gemeente Schouwen-Duiveland. Verslag over de periode 2007-2011, 2011. Rapport AWN Den Haag en Omstreken, Werkgroep 's-Gravenhage, Den Haag, pp. i-ii, 1-128. 't Is vol van schatten hier

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2016 | | pagina 31