gekomen, ook al staat die periode in de hoofdtitel centraal. De stichting van de buitenplaats is op grond van de beschikbare bronnen ook niet nauwkeurig vast te stellen. Een mogelijke aanwij zing vormen de gemetselde hekpijlers bij de ingang van het huiseiland; daarin zijn gebeeld houwde stenen opgenomen met het jaartal 1629. Wellicht dat die de ingebruikname van de hof stede als buitenverblijf markeerden. De auteurs nemen aan dat de hekpijlers zelf ook uit dat jaar dateren, maar daar kun je vraagtekens bij plaat sen: zouden de ingemetselde stenen niet van elders afkomstig kunnen zijn, bijvoorbeeld van een gebouw op de hofstede Duno dat later is afge broken? De ranke, ornamentloze pijlers lijken mij namelijk niet zeventiende-eeuws, maar jonger. In ieder geval was op Duno begin achttiende eeuw sprake van een "heerenhuys", dus toen was het zeker een buitenverblijf. Hoe het huis van de buitenplaats Duno eruit heeft gezien, is onbekend; boorproeven op de plaats van het voormalige huis hebben wel een indicatie gegeven van de omvang ervan, maar veel meer informatie is er niet over te vinden, noch in het veld, noch in de archieven. Een acht- tiende-eeuwse tekening ervan, die het voorstelt als een kasteel, is niet erg betrouwbaar. Over het park is meer bekend, vooral dankzij een plattegrond ervan uit 1771. Daaruit blijkt dat het terrein vooral bestond uit productiebossen. Bij het huis lag een kleine tuin, die vooral een prak tisch doel lijkt te hebben gehad: de weergave ervan op de kaart suggereert eerder een moestuin dan een bloementuin met kunstig vormgegeven perken zoals die in de achttiende eeuw in zwang waren. Begin negentiende eeuw verloor Duno zijn functie als buitenplaats en kwam in 1829 door koop in bezit van de eigenaresse van de naastge legen buitenplaats Zeeduin. Op het huiseiland van Duno bleef alleen de boerderij staan, terwijl een deel van het park bij dat van Zeeduin werd getrokken. De rapportage blijft dicht bij de feiten zoals die uit archeologisch, bouwhistorisch, tuinhistorisch en archiefonderzoek blijken. Die bevatten echter enkele interessante onderdelen die wat mij betreft iets verder uitgediept hadden mogen worden, omdat ze kunnen bijdragen aan een beter begrip van hoe Duno als buitenplaats en als boerderij functioneerde. Zo bepaalde een pachtovereen komst uit 1881 dat vóór de schuur en het boeren huis sierbeplanting van pampasgras en coniferen zou worden aangebracht om deze gebouwen tij - dens de wandeling aan het zicht te onttrekken. Dat roept de vraag op naar de positie van de boerderij in het geheel van de buitenplaats: de eigenaren van Zeeduin waardeerden wel uitzich ten op het boerenland, maar de boerderijgebou wen zelf moesten kennelijk buiten het zicht blij ven. En waarom zulke exotische beplanting? Ook is de relatie tussen de buitenplaatseigenaar en zijn pachters het onderzoeken waard; in hoeverre vormden geloofsovertuiging of politieke voorkeur een selectiecriterium bij het aangaan van pacht overeenkomsten? En hoe straalde het aanzien van een (voormalige) buitenplaats af op de pach ters die de boerderij daarvan bewoonden? Het boek geeft daarvan enkele voorbeelden die nieuwsgierig maken naar meer. Deze vragen laten onverlet dat we met deze publicatie over Duno wederom wat kunnen toe voegen aan onze kennis over de buitenplaatsen op Walcheren. Dit is een onderwerp dat velen tot de verbeelding spreekt, maar waarover we nog steeds veel te weinig weten. Het bronnenmateri aal is echter schaars en weerbarstig: ondanks het feit dat de auteurs alle hun ter beschikking staande gegevens hebben verwerkt, blijft er veel onduidelijk over de gebouwen van Duno en hun bewoners. Deze publicatie laat zien hoe moeilijk het kan zijn om een beeld van een voormalige buitenplaats te schetsen. Wat er achter dat mooie hek aan de Noordweg schuilging, blijft nog steeds voor een deel verborgen. Martin van den Broeke 38 B o e k b esprek i n g en

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2016 | | pagina 40