en was hij belast met het onderhoud van de brug getjes in de buurt. Ondanks al deze problemen slaagden de overheid en de kerk er in de tweede helft van de zeventiende eeuw in een dekkend net van onderwijsvoorzieningen aan te brengen. Uil trakteert de lezer op vele vermakelijke anekdotes over aanvaringen tussen de kerk en eigenzinnige onderwijzers. In Westkapelle bij voorbeeld kreeg de predikant het aan de stok met Nicolaes van Damme, die twee jaar na zijn benoeming tot schoolmeester al onder censuur werd gesteld omdat zijn echtgenote nog geen zeven maanden na de huwelijksvoltrekking een kind kreeg. Aangezien seks vóór het huwelijk een taboe was, moest Van Damme zich verantwoor den tegenover de kerkenraad. Hij bekende schuld, maar nam wraak door als voorzanger in de kerk Psalm 109 te lezen: "O God mijn lofs! Zwijgt niet. Want de mond des goddelozen en de mond des bedrogs zijn tegen mij opengedaan: zij hebben gesproken met een valse tong. En met hatelijke woorden hebben zij mij omsingeld; ja, zij hebben mij bestreden zonder oorzaak." Pas met de Bataafse Revolutie, toen er een einde kwam aan de bevoorrechte positie van de Gereformeerde Kerk, veranderde het onderwijs. Onderwijzers hoefden niet langer gereformeerd te zijn en ook de organisatie van het onderwijs zou drastisch worden gewijzigd. Ambachtsheren en kerken verloren hun invloed op het onderwijs. Het burgerlijk bestuur had voortaan de macht. Onderwijs diende voortaan niet alleen bij te dra gen tot beschaving, deugdzaamheid en nuttig heid, bovenal diende het tot versterking van de nationale eendracht. Weliswaar bleef de gods dienst een belangrijke rol spelen, het moest wel een religie zijn waarin iedere ingezetene zich kon vinden: een christendom boven geloofsverdeeld heid. Ook in het vierde hoofdstuk, waarin de onder wijzer centraal staat, lezen we smeuïge verhalen. Was het ambt van onderwijzer voor sommigen een roeping, voor andere mensen was het bittere noodzaak. De in 1582 in Westkapelle benoemde Cornelis Mattheeuwsz. was door zijn vader naar school gestuurd omdat hij nergens anders voor geschikt was. En wat te denken van de 56-jarige chirurgijn Jan Dregge die in 1595 tot onderwijzer in Reimerswaal werd aangesteld daar hij "impo tent ende creupel" was en daardoor niet langer in staat zijn oude beroep uit te oefenen? Aangezien van een schoolmeester werd ver wacht dat hij het goede voorbeeld gaf, werd zijn gedrag door de kerk en de overheid nauwlettend in de gaten gehouden. Maar al te vaak horen we van onderwijsgevenden die op het matje werden geroepen omdat hun gedrag te wensen overliet. Zo werd in 1685 Johannes Helleweele uit 's-Heer Arendskerke berispt omdat hij door zijn "gedue- righ spelen en kaetsen groote ergernisse gaf aen de geheele gemeinte en ook aen Vremde". Dat het nog gekker kon, bewijst het gebeuren in Colijns- plaat, waar schoolmeester Marcus Boeren in 1748 achter slot en grendel werd gezet wegens her haald wangedrag, dronkenschap en het op voet van oorlog leven met zowel zijn vrouw als de pre dikant. De laatste had hij zelfs met de dood bedreigd. Overtredingen en schorsingen worden in de archieven uitvoerig uit de doeken gedaan, ze ble ven echter uitzonderlijk. De cijfers spreken in dit opzicht duidelijke taal. Van het aantal school meesters dat in Zeeland en Staats-Vlaanderen in de periode 1583-1801 werkzaam was, werd slechts 6,5 procent geschorst. De meeste aandacht in het boek is ingeruimd voor het onderwijs zelf. In ruim tweehonderd bladzijden gaat Uil in op de verschillende soorten onderwijs, de huisvesting, de vakanties, de methodiek en de verschillende vakken die werden gedoceerd. Het aanbod van onderwijs was gevarieerd. Scholen bestonden in alle maten en soorten en in dat opzicht was Zeeland in de Republiek geen uit zondering. Er was slechts één verschil met de andere gewesten: Zeeland had geen universiteit. Rivaliteit tussen de steden en zuinigheid stonden de stichting ervan in de weg. Aanvankelijk was van klassikaal onderwijs geen sprake. Daar werd pas in de tweede helft

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2016 | | pagina 45