Zeeland 25.4
die het rampzalige karakter van een overstro
ming bepalen.
Van overstromingen in de zestiende eeuw zijn
nauwkeuriger gegevens voorhanden. Vestigen we
de aandacht op de overstroming van 1530, dan
blijkt dat hier de enorme omvang van het over
stroomde areaal al bijna voor zich spreekt. Voor
de drie gebieden van Zeeland die goed bestudeerd
zijn, blijkt dat in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen 35
tot 40 procent onder water kwam te staan, het
grootste deel van Walcheren eveneens en Noord-
Beveland liep zelfs volledig onder. Wolphaarts-
dijk, Duiveland en andere gebieden liepen ook
onder en wellicht overstroomde meer dan 50 pro
cent van Zuid-Beveland.
Over doden is weinig bekend. Op Walcheren
was dit kennelijk niemand, elders wordt gespro
ken over een beperkt aantal. Hoe komt dit aantal
zo laag? Allereerst vond de ramp midden op de
dag plaats en konden mensen zich redden. Velen
klommen op gebouwen of hoogten om later te
worden gered. De meeste slachtoffers vielen juist
in de tijd erna. Nog afgezien van de vele dodelijke
ongelukken die zich direct daarna voordeden tij
dens bijvoorbeeld de herstelwerken, heeft dit toch
vooral te maken met uitputting en ziekten die
zich daarna verspreidden. Met name het drink-
water was op veel plaatsen flink aangetast.
Vooral in 1531 en 1532 nam de sterfte op diverse
plaatsen bedenkelijke proporties aan. Op 22 sep
tember 1532, dit is ruim een maand voor de over
stroming van november dat jaar, meldt de ont
vanger van de herdijking van Noord-Beveland
dat er in de regio van Borssele vele landerijen
onbewerkt lagen omdat veel pachters gestorven
waren.6 Ook aan de overkant, in de parochie Aen-
dijcke (benoorden Zaamslag), was er grote sterfte
in die tijd.7 Wel werd er terloops gesproken van
veel verdronken vee en grote materiële schade
aan gebouwen, zelfs tot in steden, zoals Reimers-
waal.
Rest bij deze inundatie de vraag waarom er
zoveel blijvende schade was, met andere woorden
waarom na afloop zoveel cultuurland onbedijkt
bleef. Dit heeft vrijwel alles te maken met de
grote omvang van de schade. Er moest op te veel
plaatsen tegelijk worden gewerkt, dus een tekort
aan werkkrachten en dijkmaterialen deed zich al
snel gevoelen, en wie bracht zo veel geld tegelijk
op terwijl de belastbare landen onder water lagen
en de bezitters niet bij machte waren dit allemaal
zelf op te brengen?8 Dit laatste werd deels door de
regering te Brussel opgelost, die financieel bij -
sprong, maar dan nog bleef het een druppel op
Het ondergelopen dorp Kruiningen na de doorbraak van de zeedijk in de nacht van 14 op 15 januari 1808. ZA, ZG, ZI, III-293b.