3
selmatig de begraafplaats verder te onderzoe-
ken."5 De uitkomsten van dit onderzoek zijn
helaas niet bekend.
Nieuwe vondsten
Op zijn vrije dagen bleef Schoolmeester het
strand bij Berkenbosch in de gaten houden. Hij
kwam er regelmatig om voor Marie de Man, de
toenmalige conservator van zowel de munten- als
de archeologische collectie van het Genootschap,
naar strooivondsten uit grafkisten te speuren:
munten, fibula's, et cetera. In 1922 deed hij voor
zover bekend geen bijzondere vondsten achter
Berkenbosch. Let wel, een dergelijk grafveld kon
maanden, zo niet jarenlang opnieuw door zand
bedekt worden.
Maar in 1923 was het opnieuw raak. Het jaar
verslag in Archief van 1924 meldt daarover: "Half
December was het zand op sommige plaatsen
achter Berkenbosch zoodanig weggeslagen, dat de
kleilaag blootkwam en een zestal kisten, waarin
nog menschelijke geraamten zichtbaar waren,
tevoorschijn kwamen. Door de ernstige bemoeiin
gen van de heeren Unger en De Bruyne is het
ondanks het ruwe winterweer gelukt een bodem
van eene kist tusschen de twee laatste paalhoof
den achter Berkenbosch uit te graven en tijdelijk
veilig in een schuur op Duinbeek te bergen. Den
3en Februari 1924 is de plank door den heer De
Bruyne in goede orde naar het Museum overge
bracht, waar ze tot nadere bestudeering afzonder
lijk is geborgen. Het ware gewenscht, de beide
aanwezige bodemplanken van een glazen deksel
te voorzien."6
Unger en De Bruyne hebben blijkbaar gepro
beerd twee van de zes kisten te bergen, getuige de
brief die Pieter de Bruyne op 12 januari 1924 aan
Marie de Man schreef: "Van de twee kisten zend
ik U hierbij de foto, ook Dhr. Unger en het
Genootschap zal ik er zenden. Van de kisten is
alleen de bodem met een paar centimeter van de
zijwanden bewaard, soms slechts alleen de bodem
(van de kist die wij borgen). Dit vindt zijn oor
zaak in het feit dat alleen het onderste gedeelte
van de kisten in de klei maar het daar bovengele-
gen gedeelte in het zand is komen te liggen en
hout in zand verteert bijna zonder spoor na te
laten. Dit maakt natuurlijk het waarnemen van de
graven nadat de zee ze heeft blootgespoeld aller
moeilijkst."7
Over een van de graven schreef De Bruyne: "Van
de kist waarvan ik U hierbij de foto doe toekomen
waren de wanden nog 2 cm hoog aanwezig. We
hadden geen tijd om ook deze te bergen. Hadden
met het lieve weer al werk genoeg met de ééne
zware plank. Het is echter waarschijnlijk, dat de
f** - -ot- r
Het graf dat in 1923 door afslag van het zand tevoorschijn kwam.
ZA, ZG, ZI, 296-477a.
kist een dezer dagen na storm weer blootkomt en
dan ga ik ze halen.
"Ik had dat met n. jaar [nieuwjaar, A.F.] willen
doen, maar toen kreeg ik bericht dat alles onder
het zand zat. Dan had die kist met de bodem die
nu veilig op Duinbeek ligt in den stal te zamen
naar Middelburg worden kunnen vervoerd. De
wegen zijn thans zoo abominabel dat ik het ontzie
vanwege de glibberigheid om erheen te gaan.
"Echter ging ik er vanmorgen even heen om
te zien of er voor morgen werk was. Echter was
alles onder het zand. Ik laat mij nu waarschuwen
als de klei blootkomt en ga er dan heen. Tot zoo
lang laat ik de plank maar waar zij is."8
Op de foto ligt de kist in de klei op het strand;
enkele grote, afgeronde stukken klei of veen,
"derrie", liggen erachter. Die kist heeft nog resten
van de opstaande randen (meer dan 2 cm hoog,
zo te zien), een deksel ontbreekt.
Omdat er geen verslag over het uitgraven van
deze plank bekend is en hij ook niet in het depot
ligt, is het waarschijnlijk dat het er niet meer van
gekomen is hem toch nog uit te graven.
Ook de aanduiding van De Bruyne dat de
wegen "abominabel" zijn, is interessant. Walche
ren had sinds het in de middeleeuwen ingedijkt
werd geen natuurlijke afwatering meer naar zee.
Pas in 1929 werd bij Middelburg het gemaal
Grafkisten op het strand