Zes eeuwen stormvloeden en overstromingen
in de zuidwestelijke delta (II).
Een kwestie van perceptie
Adrie de Kraker
Werd in de eerste bijdrage over stormvloeden en
overstromingen vooral naar de schade gekeken en
hoe deze werd hersteld, in dit artikel staat de per
ceptie centraal. Daarbij gaat het om de vraag hoe
de tijdgenoot dergelijke rampen heeft beleefd en
welke verklaring hij daarvoor had. Was het inder
daad allemaal de straf van God? Vond iedereen dat
en bleef dit gedurende de periode 1400-2000
onveranderd of moet er onderscheid worden
gemaakt tussen diverse lagen van de bevolking en
perioden om een duidelijk beeld te krijgen?
Kortom, welke factoren bepaalden het denken van
de tijdgenoot gedurende die zes eeuwen over de
redenen waarom zijn woongebied onder water liep?
Om op genoemde vragen een antwoord te krij
gen, gaan we in dit artikel eerst in vogelvlucht in
op het veranderde denken gedurende de periode
1400-1600. Daarna wordt nader toegelicht welke
bevolkingsgroepen door natuurrampen in het alge
meen en stormvloeden en overstromingen in het
bijzonder werden getroffen en welke factoren
daarbij een belangrijke rol speelden. Vervolgens
wordt de aard van het bronnenmateriaal dat ons
over die dramatische gebeurtenissen van die zes
eeuwen informeert, nader bekeken. Met andere
woorden, wie is er aan het woord over een ramp,
waarom die en wat is het belang van de schrijver
van de desbetreffende bron bij het gebeuren. Ten
slotte staan we nog even stil bij enkele niet onbe
langrijke aspecten van overstromingen.
Het veranderde denken, 1400-2000
Gedurende de afgelopen zes eeuwen is het denken
over onze leefomgeving en samenleving ingrij
pend veranderd. Dit heeft te maken met tal van
factoren, waarbij valt te wijzen op onder meer de
toename van informatie door de boekdrukkunst
en het groeiend alfabetisme.1 Tegelijkertijd werd
de wereld 'groter' door de vele ontdekkingsreizen,
bleek de aarde niet het centrum van het heelal te
zijn en kwam daar in de achttiende en negen
tiende eeuw de industriële ontwikkeling bij,
gevolgd door de technologische revolutie van de
periode erna.
Stond rond 1400 Gods schepping nog centraal in
de belevingswereld van de mensen, gedurende de
eeuwen daarna kwam er steeds grotere aandacht
voor de natuur. Dit manifesteerde zich in de
schilderkunst en in het vastleggen van de plan
ten- en dierenwereld. Die natuur bleek aan alge
mene wetten te zijn onderworpen: de natuurwet
ten. Bijgevolg werd de landbouw als enige nuttige
sector beschouwd waar uit het 'niets' iets werd
voortgebracht. De denkers die op dit gedachte
goed voortbouwden en het toepasten op de
samenleving, beschouwden de rol die God daarin
had als passief. De volgende stap was het ontken
nen van Zijn bestaan. In de negentiende eeuw
ontstond de evolutietheorie, waarin zelfs de mens
zoals zovele andere elementen het resultaat was
van een lange ontwikkeling met onderweg vele
aanpassingen.
De route in het denken van goddelijke schep
ping via fysiocratie, deïsme, atheïsme en evolutie
tot sterke ontkerkelijking na 1960 werd echter
niet door alle lagen van de bevolking bewandeld.
De route liep en loopt zelfs nu nog dwars door
alle bevolkingslagen heen. Vandaag de dag zijn
er nog velen die diep gelovig zijn. Omgekeerd was
ook al in vroeger eeuwen niet iedereen even
doordrongen van het geloof.
De betrokkenen
Strenge winters hebben grote invloed op de arm-
sten in de samenleving. Veelal is er voor hen in
het winterseizoen geen werk en in het verleden
- zeker tijdens de Kleine IJstijd - kon het winter
weer meedogenloos zijn. Bovendien leidde een
lange periode van vorst doorgaans tot schaarste
aan voedsel en brandstof. Armen gingen dan
hout sprokkelen en in wakken op visvangst. Voor
de rijken vormden dergelijke weersomstandighe
den geen tijd van gebrek. Voor hen was er een
goed verwarmd huis en was er voedsel in over
vloed. Voor enkelen onder hen waren dichtgevro
ren grachten en plassen bij uitstek de plek om die
rijkdom te tonen, gekleed in bontjassen op rijk
versierde sleden, terwijl de dames hun ogen tegen
54
Perceptie van sto rmvloede