Zeeland 27.3
Enkele schilders, zoals Arnoldus van Anthonis-
sen en Pieter Vogelaer, konden zich in Zierikzee
wel handhaven; dikwijls handelden zij ook in
werk van collega's uit Holland.
Het derde hoofdstuk is gewijd aan de Goed-
aert Collectie en bevat ook een catalogus van de
tentoonstelling. Het speurwerk van het echtpaar
Beaart heeft ook de aandacht gevestigd op
Zeeuwse schilders die tot nu toe nauwelijks
bekend waren, en op dit punt vormt het boek van
Katie Heyning een waardevolle aanvulling op
eerdere studies. Tot de bedoelde schilders behoren
de Middelburgse portretschilder Pieter Borselaer,
de stillevenschilders Laurens Craen en Cornelis
Stangerus en de schilder van religieuze en allego
rische voorstellingen Francois Verwilt.
Zo krijgen we in deze publicatie, die uitvoerig
geïllustreerd is, weer een bredere kijk op het
kunstleven in Zeeland in de zeventiende eeuw. Bij
het bekijken van de afbeeldingen in het boek,
maar ook van de tentoonstelling zelf, valt op dat
veel schilderijen zo donker van toon zijn; figuren
en voorwerpen lichten op tegen een duistere ach
tergrond. Ongetwijfeld zijn deze schilderijen in de
loop der eeuwen donkerder geworden, maar blijk
baar was donker toch ook wel de mode van de
tijd, ook in Zeeland.
Ad Beenhakker
Oud-hoofd van de afdeling Groen en Ruimte, provincie Zee
land. Auteur van kunsthistorische publicaties.
Joep Bremmer en Ad Tramper (bez.), Beschryvirtge
der stadt Vlissirge: Het handschrift var Jasper Jas
perser Brasser 1754, Vlissingen 2018, 373 pp., 10
illustr. Uitgave gemeentearchief.
In zijn inleiding tot zijn nu, na meer dan tweeën-
eenhalve eeuw, uitgegeven manuscript, schrijft
de auteur, de Vlissinger Jasper Jaspersen Brasser
(1702-1764), dat hij het schrijft tot zijn eigen ver
maak. Maar er was meer dan dat. Zijn boek is
een, soms hartstochtelijk, pleidooi geworden voor
een Vlissingen, trouw aan zijn instellingen, zijn
'costumen', aan zijn heer, de Prins van Oranje, en
aan de belangen van zijn oude, gevestigde burge
rij, verankerd vooral in de gilden van de stad.
Alleen op een van die punten is hij sinds enkele
jaren gerustgesteld. De Prins, eerder, zoals bij de
benoeming van de baljuw, op schandalige wijze
("buiten excempel", p. 105) gepasseerd, is in 1747
in zijn functie van heer van de stad hersteld,
zodat aan de bevoogding door de Staten van Zee
land een eind is gekomen. Maar overigens was
het slecht gesteld met Vlissingen. Zowel in
bestuurlijk als in economisch opzicht hadden bui
tenstaanders en onderkruipers de stad in hun
greep en verdrongen ze de echte, hardwerkende
Vlissingers uit ambten en markten. Hoge belas
tingen maakten het de burgers onmogelijk te
investeren en het tij te keren. Als brouwer en
deken van het brouwersgilde ondervond Brasser
het aan den lijve. "Den borger is den meelsack,
hoe meer men klopt hoe meer hij stuift" (p. 333).
Namens de burgerij luidt hij daarom de noodklok.
Het is, houdt hij zijn lezers voor, misschien nog
niet te laat.
Brasser begint met een historische en
geografische beschrijving van de stad, de havens,
sluizen (met de soms vrij technische voorzienin
gen daar), zeeweringen en markten, alles
gelardeerd met vele, kennelijk op eigen herinner
ing gebaseerde en erg leesbare, details, zoals die
over de inhuldiging van Prins Willem IV in de
stad in 1751. Veel aandacht krijgt het stadhuis, de
hoofdzetel van de door Brasser zo gekoesterde
stedelijke instituties. Het gebouw en de kamers
waar de heren regenten delibereerden en
bestierden, kenden voor hem geen geheimen. Zo
kwam men uit het portaal op de eerste verdieping
via een trap met 27 arduinen treden in de wapen
zaal, waar het harnas, het zwaard en de helm van
de in de vrijheidsroes van 1572 terechtgestelde
(Brasser is er allerminst trots op, pp. 49, 111)
kapitein Pacheco waren tentoongesteld. Daar
naast, in de raadzaal, stonden twee grote globes,
"draiende om haar spillen, omhangen met deck-
kleeden, hangende aen koorden." En "in 't midden
hangt een net scheeptje" (pp. 112, 113).
Boekbesprekingen