Leo van Breen
vorm de 'bloem' die op vernuftige en creatieve
wijze uit de grond opschoot. Er waren discussies
over epigonisme en oorspronkelijk dichterschap.
Tussen de eeuwigheiddichters en de dichters
van het tijdelijke lag een waterscheiding. Jonge
dichters zochten tussen dit alles hun eigen weg.
In 1929 debuteert Leo van Breen met de
verzenbundel 'Wat de zee aanspoelt'. Zijn debuut
wordt welwillend besproken in 'Opwaartsche we
gen', een literair tijdschrift van protestantse jon
geren die sterk gekant zijn tegen het estheticisme
van de Tachtigers. Men erkent Van Breens talent
en verwacht dat het zal rijpen. Spoedig publiceert
Leo van Breen zelf gedichten en beschouwin
gen in dit tijdschrift. Hij publiceert later ook in
tijdschriften van jonge katholieken. Na een korte
esthetiserende periode slaat Van Breen een ande
re richting in. Jan Greshoff die hem 'ontdekte', is
zijn 'geestelijk vader', zegt Van Breen. Menno ter
Braak noemt hem in een bespreking niets minder
dan 'een dubbelganger, een aflegger, een parasiet
van Greshoff'. Een eigen stem heeft Van Breen
niet, zegt Ter Braak, maar hier en daar overtreft
hij vriend en collega Greshoff wél. Van Breen
blijkt epigoon. Greshoff verdraagt de imitatiedrift
niet en beëindigt de vriendschap.
Samensteller Lo van Driel nam in 'De som
van niemendallen' ook brieven op die gericht zijn
aan Gerrit Borgers, directeur van het Letterkun
dig Museum en Documentatiecentrum in Den
Haag. In de jaren zeventig overweegt Borgers
een heruitgave van de nagelaten gedichten.
Van Breen schrijft hem helder en bondig over
zijn leven. 'Een bezig baasje' noemt hij zichzelf.
Naast zijn literaire activiteiten ontwikkelt hij tal
van zakelijke projecten, waaronder ontwerp- en
bouwprojecten, een luchtvaartpersbureau en een
kunsthandel. Een wonderlijke mengelmoes waar
in hij zijn tomeloze energie kwijt kan; dit moet
hem flink hebben afgeleid van het dichterschap.
Hij verhuist vaak en maakt veel buitenland
se reizen. In 1972 vestigt hij zich definitief op
Sicilië. In 1988 wordt hij daar begraven, zij aan
zij met zijn geliefde man Jos Krop waarmee hij
levenslang samen was. Lo van Driel geeft in het
nawoord ruim aandacht aan Van Breens publi
caties en activiteiten, gevolgd door brieven aan
Hans Warren. Alles bij elkaar krijgt de lezer een
goed beeld van de persoon in zijn tijd. We leren
Leo van Breen kennen als een complexe persoon
lijkheid vol tegenstellingen.
De gedichten stroken daarmee. Hij bedient
zich van antipoëtische middelen, zoals veel van
zijn tijdgenoten. Satire en spot hebben zijn voor
keur. De ironie is zijn wapen, maar literaire wa
pens creëren afstand. De lyrische dichter die hij
óók soms laat zien, verbergt zijn gezicht achter
een masker van spot. De dichter vecht met zich
zelf en geeft zich daar regelmatig rekenschap van
in zijn gedichten: 'Tot een heet hangijzer werden
alle dagen/ Na een lang leven vol tegenstrijdighe
den,/ Schennis, verdriet en oproer, tegenheden/
Van wat de open ziel niet kan verdragen.'
Verstechnisch is hij niet altijd sterk. Maar
verstechniek verdiende argwaan; ze zou een
DE SOM VAN NIEMENDALLEN
Boekbesprekingen