Zeeland 28.2
De kwetsbaarheid van het rivierengebied
bleek tijdens de extreem hoge rivierafvoeren in
1993 en 1995. In Gelderland werd een grootscha
lige preventieve evacuatie in gang gezet zonder
dat er sprake was van een overstroming. Mede
hierdoor is een Tweede Deltacommissie opgericht,
onder de leiding van oud-minister Cees Veer
man, waarin de normeisen nog eens tegen het
licht werden gehouden, rekening houdend met de
klimaatverandering, het in stand houden van de
ecologische en cultuurhistorische waarden en het
voorkomen van maatschappelijke ontwrichting.
De commissie adviseerde om de normen te base
ren op het overstromingsrisico en legde dit vast
in het rapport Samen werken met water. De enige
waterbouwkundige in de commissie, hoogleraar
Marcel Stive, gaf aan dat de aanleg van eilanden
voor de kust niet kosteneffectief zijn (verdubbe
ling van de onderhoudskosten en alleen de kracht
op de kust wordt beperkt maar de zeespiegels
tijging niet).Hij pleitte voor vasthouden aan de
waterstaatkundige traditie: het verkorten van de
kustlijn. Verder vormde volgens Stive niet de zee
de grootste bedreiging, maar de rivieren.
In de nieuwe Waterwet van 2017 werden de
normeisen vastgelegd en uitgedrukt in een maxi
maal toelaatbare overstromingskans per norm
traject. Voor 2050 moet overal aan deze normen
worden voldaan.
Waterhuishouding en ecologie
In dit hoofdstuk van het boek wordt ingegaan
op de gevolgen van de Deltawerken voor de
watersystemen in zuidwest Nederland. Al in de
jaren 30 van de vorige eeuw was verzilting een
probleem. De oprukkende zouttong in de Nieuwe
Waterweg als gevolg van vaargeulverdieping,
havenuitbreiding en zeespiegelstijging
veroorzaakte een toename van de verzilting.
Het afdammen van de zeegaten was volgens
de Deltacommissie voor de veiligheid de beste
oplossing en zorgde tevens voor verbetering van
de zoetwaterhuishouding. De extreme droogte in
1959 onderstreepte het belang van het inrichten
van zoetwaterbuffers. Het sterker doorspoelen
van de Nieuwe Waterweg met Rijnwater moest
de opdringende zouttong stoppen. Wel waren
er zorgen over de kwaliteit van het Rijnwater
(zoutlozingen in de Elzas en Ruhrgebied).3 Over
de gevolgen voor de natuur door de afdamming
werd door de commissie geen woord gezegd. De
genoemde nadelen (het verdwijnen van visserij
en schelpdierenkwekerij in de zuidwestelijke
Delta) wogen niet op tegen de voordelen,
oordeelde de commissie. Na bezorgde geluiden
in de samenleving werden de effecten van
de afdamming op natuur alsnog onderzocht.
Eerst door het onafhankelijke Delta Instituut
voor Hydrobiologisch Onderzoek (1958) en
later door de afdeling Milieuonderzoek van de
Deltadienst. Met het aantrekken van de bioloog
Henk Saeijs (1971) werd de basis gelegd voor
een cultuuromslag binnen de Deltadienst: de
economisch-technische aanpak maakte plaats
een voor benadering waarbij het natuurlijk
functioneren van het watersysteem meer centraal
staat. Het verzet tegen het afdammen van de
Oosterschelde zorgde er uiteindelijk voor dat de
politiek in 1974 voor een stormvloedkering koos.
Ook de aanleg van een sluis in de Brouwers-
dam (1978) om een zout meer te kunnen behou
den markeert deze cultuuromslag en vormt de
opstap naar een herstel van natuurlijke proces
sen. Plan Tureluur is een goed voorbeeld hiervan:
laaggelegen landbouwpercelen op Schouwen
werden omgezet in natuurgebieden met zout-zoet
overgangen. Met behulp van een getijdekoker
werd binnendijks herstel van schorren en slikken
bij het Rammegors tussen Sint Philipsland en
Tholen (142 ha) mogelijk.
3 Vaak is een ramp nodig om een verandering te realiseren.
De brand bij de Zwitserse chemiegigant Sandnoz (1986)
leidde tot een milieuramp op de Rijn. Hierdoor zijn grote
stappen gezet in de kwaliteitsverbetering van de Rijn en
zijn in het internationale Rijnactieprogramma de ecolo
gische doelen helder verwoord, zoals het terugbrengen
van de zalm in 2000.
Boekbesprekingen
75