Verder heeft de historicus Klaas van Ber-
kel al jaren geleden beargumenteerd dat Van
Leeuwenhoeks anti-academische houding vooral
voortkwam uit het gegeven dat hij door geleerde
bezoekers zowel onheus was bejegend, als dat
sommige van die bezoekers ten eigen voor
dele trachtten te benutten wat ze hem hadden
zien voordoen.33 Door die ergernissen ging Van
Leeuwenhoek uiteindelijk zelfs koketteren met
zijn eigen niet-academische achtergrond. Die
'self-fashioning' door Van Leeuwenhoek, vermoe
delijk mede ingegeven om zichzelf daardoor meer
bijzonder te laten lijken, heeft een beeld doen
ontstaan dat feitelijk veel genuanceerder ligt. Iets
dergelijks mag gezegd worden over Van Leeuwen
hoeks observatiemethoden. Zeker, hij ontbeerde
scholing in 'scientific reasoning'. Dat heeft hem
vooral in de eerste jaren van zijn werkzaamheid
als microscopist parten gespeeld. Maar zowel
Schierbeek als Van Berkel hebben er op gewezen
dat Van Leeuwenhoek veel minder chaotisch te
werk ging dan op het eerste gezicht lijkt. Hij had
wel degelijk een redeneertrant die vrij coherent
was. Een vast concept bij Van Leeuwenhoek was
het principe van uniformiteit in de natuur. Ook
het cartesiaanse concept dat alle materie opge
bouwd is uit kleine bewegende deeltjes, is zeer
consistent bij Van Leeuwenhoek terug te vinden.34
En zeker in zijn latere werk blijkt Leeuwenhoek
precies te weten wat er op zijn terrein aan publi
caties is verschenen. Met andere woorden, als we
De Heide en Van Leeuwenhoek met elkaar willen
vergelijken, dan blijken er veel meer overeen
komsten dan verschillen te zijn.
De Heides netwerk
In zijn recente artikel stelt Eldering verder dat De
Heides contacten in Middelburg nauwelijks in een
organisatievorm waren ingebed. Want zo stelt
hij 'Het gelukte Everaerts en Van de Voorde niet
het Middelburgse Collegium Medicum tot bloei
te brengen met een serie onderzoekspublicaties
zoals die van het Collegium Privatum Amstelo-
damense'.35 Dit Amsterdamse artsengenootschap
bestond van 1664 tot 1673, dus min of meer
gelijktijdig met het Collegium Medicum Medio-
burgense dat van 1668 tot 1679 werkzaam
was. Eldering gaat daarmee echter volkomen
voorbij aan mijn uitgebreide studie van zowel
dit Collegium Medicum Medioburgense, als van
het eerdere Collegium Anatomico Chirurgicum,
dat al vanaf 1658 opereerde in een zeldzaam
samenwerkingsverband van artsen en chirur-
gijns.36 De conclusie van dat onderzoek was
juist dat uit deze kringen rond de Middelburgse
anatomiekamer wel degelijk wetenschappelijk
werk van substantie is voortgebracht, en dat
vanuit dat perspectief het Middelburgse anato
misch theater zeker mag worden aangemerkt
als lokaal 'centrum van kennis en wetenschap'.
De Collegia in Middelburg waren echter meer
dan in Amsterdam gericht op een genees- en
heelkundige opleiding en veel minder op eigen
onderzoek. Maar, zoals blijkt uit de publicaties
van Everaers, Gruiwardt, Van de Voorde,
Verbrugge en De Heide, werd in Middelburg
wel degelijk origineel onderzoek verricht.
De kunstschilder Johannes Goedaert, die de
illustraties verzorgde in Everaers Lux tenebris
affulsa (1662), benutte zelfs al een vergrootglas
bij zijn eigen studie van de metamorfose van
insecten.37 Ook de Middelburgse predikant
Johannes de Mey getuigt in 1661 van eigen
observaties 'door middel van vergrootglasen',
waarmee hij in azijn 'slangsgewijze wormen'
had gezien 'welke sich met bochten en sulks al
vrij haastig, van de eene naar de nadere plaats
beweegen'.38 Bij zijn interpretatie deelde De
Mey de - nadien correct gebleken - mening
van de Franse geneesheer Pierre Borel dat
de zo gevreesde pest door zulke onzichtbare
deeltjes werd verspreid. Nu omvat de werkzame
periode van beide Middelburgse Collegia zowel
de opleidingsperiode van Antonius de Heide
als chirurgijn, als zijn eerste jaren als arts
in Middelburg. Veel van De Heides 'Ontleed-,
genees- en heelkundige observaties' ontleende
hij aan zijn 'gedenkkladden' die in deze periode
zijn opgetekend. Bovendien was een van de
bestuursleden van het in 1658 tot stand gekomen
Collegium Anatomico Chirurgicum de gasthuis
dokter Johannes Hayman (c.1620-1666). Die was
nota bene in 1640 de eerste in Noord-Nederland
geweest die aan een universiteit (de Utrechtse)
het denkbeeld van de - toen nog maar zeer
recent bekende - bloedsomloop in een disputatie
publiekelijk had verdedigd.39 Bij de Middelburgse
ontledingen zat Hayman als bestuurslid letterlijk
op de eerste rang, met alle mogelijkheid van