cember 1879, nog 23 over - grotendeels andere
individuen - van wie twee middenstandsknechts.
Hier werd het korte termijn effect van het ramp
jaar 1879 duidelijk: wanneer de volkstelling op
1 oktober 1879 gehouden zou zijn, vóór de wissel
dag van de knechts en meiden in oktober, zouden
er nog 30 inwonende knechts zijn geweest. Velen
waren voor de winter ontslagen, een deel van hen
kon in mei 1880 weer aan de slag. Te Biggekerke
was de middenstand, anders dan te Oostkapelle,
door de malaise in de landbouw gedwongen
geweest te bezuinigen. Van de zes inwonende
middenstandsknechts uit 1870 resteerden er eind
1879 nog maar twee.
Besluit
De grote afname van het inwonen in de late jaren
1870 kreeg later in de eeuw geen vervolg meer.
De volkstellingen laten een heel lichte terugloop
van het inwonend personeel per honderd
gezinnen in de Zeeuwse dorpen en kleinere
steden zien: van 9,1 in 1879 naar 8,9 in 1889
en 8,7 in 1899. De cijfers voor de afzonderlijke
Zeeuwse regio's vertoonden in deze latere jaren
dezelfde onderlinge verhoudingen als in 1879.
In de twintigste eeuw bleef het inwonen in delen
van de provincie relatief lang in stand, maar
in Noord-Zeeland hield na de eeuwwisseling
de impuls van het verburgerlijkingproces aan.
Daarbij had het beëindigen van de inwoning
soms ook bijkomende redenen. Zo besloot een
boerin in het buitengebied van Haamstede in de
jaren 1910 dat de laatste inwonende meid maar
thuis moest gaan slapen - zij kon op de hofstede
aan het werk blijven - omdat haar zoons de
lagere schoolleeftijd begonnen te ontgroeien. De
nachtelijke aanwezigheid van een meid in huis
kwam dan niet goed uit.24
Noten
1 Als gebieden waar nog maar weinig knechts inwoonden,
werden Noord-Zeeland, westelijk Noord-Brabant en de
Zuid-Hollandse eilanden genoemd.
2 J. Hajnal, Two kinds of preindustrial household formation
systems, in: Population and Development Review, 1982,
nr. 3, 449-494, 452, 453, 473.
3 Hajnal, a.w., 474, 475; H. Bras, Zeeuwse meiden:
dienen in de levensloop van vrouwen, ca. 1850-1950,
Amsterdam, 2002; H. Bras, 'Wat of een dienstmeid een
zwerveling is.' Geografische en sociale mobiliteit van
dienstmeiden in Zeeland (1830-1930), in: Zeeland, 1998,
nr. 3, 91-103.
4 Archief van de Gewestelijke Besturen van Zeeland (1795)
1799-1810, in Zeeuws Archief te Middelburg, inv.nr.
738 (Tableau van den staat en betrekkingen der in- en
opgezetenen, getrokken uit de ingezonden opgaven
der gemeentebesturen en geformeerd ingevolge decreet
van Z.M. den Koning van Holland, 28 mei 1807). Voor
deze telling en alle volkstellingen gold dat inwonend
huispersoneel en middenstandsknechts in dezelfde cate
gorie viel als het boerenpersoneel. Ik ga ervan uit dat dit
tot 1880 een eender percentage was en in elk geval een
klein percentage.
5 Deze registreerde 'tijdelijk verblijvende' en 'doortrek
kende' personen apart. Vermoedelijk interpreteerde men
dit ter plekke echter verschillend. Zo vielen te Domburg,
Zoutelande, Gapinge en Serooskerke helemaal geen
inwoners in deze categorieën, in Ritthem 14 mannen in
die van 'doortrekkenden', terwijl in de overige Walcherse
plattelandsgemeenten een aantal variërend van 3 tot
52 als 'tijdelijk' werd vermeld en niemand als 'doortrek
kende'. Het lijkt dus veiliger om deze volkstelling niet te
gebruiken.
6 Dat is ervan afhankelijk of we uitgaan van de bevol
kingscijfers van 1795 of van die van 1815.
7 H.E. Delger, Nuptiality and Fertility. An investigation into
local variations in demographic behavior in rural Nether
lands about 1800, Hilversum, 2003, 78.
8 Sint-Philipsland is niet in de tabel opgenomen. Het is
voorstelbaar dat grote bedrijven een schaalvoordeel
hadden als het ging om het 'toe kunnen met' minder
personeel. Een boer die bijvoorbeeld werk heeft voor
meer dan vijf, maar minder dan zes knechts, kan met
wat schuiven en haasten wel vijf knechts het werk voor
5% man laten doen. Het is echter moeilijker om twee
knechts het werk voor 2% man te laten doen, zodat dan
eerder voor drie knechts gekozen zal worden. Het lage
aantal knechts te Meliskerke kan verklaard worden uit
het relatief hoge aantal arbeiders ter plaatse, gerekend
naar de oppervlakte van het ambacht. Te Grijpskerke was
het aantal arbeiders echter juist relatief laag.
9 Later, in 1859, telde Brouwershaven maar liefst 107
inwonende knechts. Dat dit cijfer grotendeels zou slaan
op boerenknechts is onwaarschijnlijk; geen enkele
agrarische gemeente in de regio had per gezin zo'n hoog
aantal inwonende mannen die geen familielid waren.
10 Archief familie Gast te Brouwershaven, bewaard in
Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, inv.nr. 14,
132
Inwonend personee