Bruinvissen bekijken Historische gegevens Twee bruinvissen. Foto N. van Groningen 21 Zeeland 31-1 In de Oosterschelde zien we vaak bruinvissen bij de zogenaamde hotspots. Dit zijn hun foerageerplekken, gebieden waar veel prooivissen aanwezig zijn. Soms is hun jachtgedrag daar goed te volgen als ze op vis jagen die aan de oppervlakte zwemt (bijvoorbeeld sprot). Bruinvissen schieten dan zigzaggend door het water. Vaak zie je dan ook zeevogels er vlak boven vliegen: deze zijn erop uit om de vis nog voor de neus van de bruinvis weg te kapen. Een andere keer zie je de bruinvissen naar beneden duiken voor enkele minuten en dan bijna op dezelfde plek weer boven komen. Ze jagen dan waarschijnlijk op vis die op de zeebodem leeft, zoals grondels en platvis. Bruinvissen zijn behendige zwemmers. Met hun kleine borstvinnen kunnen ze goed in het water manoeuvreren. Bruinvissen behoren tot de kleinere zeezoogdieren en daarmee ook tot de kleinste warmbloedige dieren die permanent in zee leven. Door hun kleine lichaam is hun lichaamsvolume relatief klein ten opzichte van hun relatief grote lichaamsoppervlakte. Ofwel ze koelen snel af in het koude zeewater. Ze moeten dus veel eten en door veel te bewegen kunnen ze veel voedingstoffen verbranden, belangrijk om warm te blijven. De dieren zijn driekwart van hun tijd bezig met foerageren: het zwemmen naar visgronden en het jagen op prooi. Ze moeten ongeveer 10% van hun lichaamsgewicht per dag eten om te overleven; vermindering van visbestanden heeft daarom effect op de overlevingskans van bruinvissen. Het gebruik van echolocatie is van groot belang voor het vangen van vis en dus voor over leving. Bruinvissen zijn gevoelig voor geluid. Zo kan ‘geluidsvervuiling’ in zee de voort planting hinderen, scheiding tussen moeder en kalf veroorzaken, het foerageren verstoren en zelfs dieren uit belangrijke foerageergebieden verdrijven. Waar de geul dicht bij de dijk is zijn vanaf de kant de dieren, als het niet te hard waait, redelijk gemakkelijk te zien. Ze behoren weliswaar tot de kleinste walvisachtigen, maar zijn met hun lengte ook weer geen ukkie te noemen. Volwassen vrouwelijke bruinvissen worden tussen de 160 cm en 190 cm lang en wegen gemiddeld 55 kg. Volwassen mannetjes zijn gemiddeld kleiner, worden tussen de 145 cm en 180 cm lang en wegen maximaal 50 kg. Pasgeboren kalfjes zijn uiteraard klein, tussen de 65-70 cm lang en wegen dan circa vijf kilo. Ze blijven dicht bij hun moeder en zijn dan ook vaak samen daarmee te zien. Gemiddeld krijgt een bruinvisvrouwtje eens per 1 a 2 jaar een kalf. Bruinvissen kunnen 24 jaar oud worden, maar 95% van de dieren wordt niet ouder dan 12 jaar. In de Oosterschelde kunnen bruinvissen veel beter waargenomen worden dan op de Noordzee. Dit komt vooral omdat de wind- en weersomstandigheden hier vaak gunstiger zijn, met ook minder golven. De dieren hier verblijven jaarrond in de Oosterschelde; er zijn zeker zes goede locaties (‘hotspots’) om de dieren te kunnen zien, namelijk rond de havenmond van Zierikzee, bij de Roompot, voor de haven van Kats, voor de kust bij Burghsluis, nabij Gorishoek en voor Wemeldinge. Dit zijn goede waarnemingsplekken omdat hier het water diep is (40-50 m) en samen met de daar aanwezige getijdestroming een ideale leefomgeving vormt voor de prooivissen van de bruinvis. In de Oosterschelde leven circa 50 tot 60 dieren, redelijk geïsoleerd van de Noordzee- populatie. Dit maakt deze dieren wetenschappelijk gezien bijzonder interessant en beschikbaar voor met name gedragsonderzoek. In 1931 promoveerde Van Deinse op ‘De fos siele en recente Cetacea van Nederland’. Met

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2022 | | pagina 23