41 Zeeland 31-1 Klassieke literatuur speelt geen rol. Ook de legendarische Vliegende Hollander - die pas in de negentiende eeuw als thuishaven Terneuzen krijgt toegedicht - is met één woord geduid. En Captain Grant, zijn naam alleen zinspeelt op de fantasie van de oude scheepsspotters. Zij zijn noten in het geheel, vluchtige aanwezigheden. Af en toe betreedt een vrouw dit veld van waarnemers, als koele muze op afstand - ‘’s Zomers verlangt ze naar sneeuw/ en ’s winters naar een man/ Koude elegantie is haar stijl’ - of als herinnering waarin de man die zich afvraagt wat ‘het staren naar stuiterende golven waard’ is en hij beseft dat zijn zolder van verlangen de laatste rustplaats is van zijn grote liefde, die al decennia terug en ver noordwaarts begraven werd. Dit mondingslandschap voedt een verlangen dat zonder beloften moet blijven, hier vergeten oevers memoreert. Zijn woorden moeten wel gaan zoals het water gaat: richting zee waarin alle stromen uitkomen. Wat dit betekent blijft onuitgesproken. Wat de rivier de Taag was voor de Portugese dichter Fernando Pessoa, is de Westerschelde voor de Terneuzenaar Van der Veeke. Met zintuigelijke, lichamelijke taal roept hij sterke beelden op in het hoofd van de lezer. En méér dan dat. Ik denk aan wat Pessoa in Ode van de zee schreef, dat wat hij voelde ‘onbewust symbolisch’ was, met ‘dreiging van metafysische betekenissen’. Juist dit - als positieve connotatie - zet de gedichten in Schuim spoor van het onbereikbare onder spanning. De ingehouden verwijzingen naar dergelijke betekenissen zijn één met wat de dichter ziet en hoort, hij maakt wat hij aantreft niet mooier of ingewikkelder. Hij hoort de slaande psalmen op het basalt als hij wacht op de dochter van Godot, maar krachten buiten tijd en ruimte geeft hij geen plaats. Stoere materialiteit ondergaat gedaante veranderingen en vaart het tijdloze binnen; ontstaat alleen in en via taal. Die taal is een voudig, rechttoe rechtaan; de formulering bondig. Wat de dichter schildert - de lezer ziét wat hij schrijft - toont wisselende perspectieven, die steeds boeien, zoals de wisseling van licht, water en lucht aldoor nieuwe sensaties geeft. En er is meer: ‘Opgetild door de vloed van beide rivieren/ duikt vermoeden op van een derde stroom/ Een bloedige die de andere verdringt’. Die derde rivier suggereert de inwendige rivier van het bloed dat kracht en duur geeft aan het verlangen, maar ook aan het strijdgeweld, buiten en binnen. Het langste gedicht speelt met de ‘regels’ van de branding: vijftien tweeregelige strofen, waarvan er twaalf louter opsommingen zijn, bladzijdebreed op twee pagina’s, noemen wat oevers zien en horen: ‘zwijgende zielen, zee- wormen, sidderknieën, nieuwe mistvlagen, pindarotsen,/ scheepsjournaals, zwarte zeilen, drijfhout, klokhuizen, maritieme torren’. Waarnemingen brachten de dichter tot woorden en klanken, tot gedichten die deel zijn van één stroom; hij weigert over een doel te spreken: ‘De komende rivier die ook de gaande rivier is/ lijkt het licht één kant op te stuwen’. De gedichten bewegen als de schepen, de stromen beneden en boven, de seizoenen, het verstrijken van tijd. De dichter koestert de paradox, als in Gekneveld: ‘het gevoel van vrijheid dat ze verspreiden/ terwijl ze zelf gekneveld voorbijvaren’. Indrukwekkend en hard als containerschepen en de basalten oevers, maar voorbijgaand, steeds vager en kleiner in mist en verte. Ze komen van ver, ze komen dichtbij en gaan weer, verdwijnen, vergaan, in deze tussenwereld van scheepsverkeer en taal. Het materiaal is concreet, en tóch beweegt het bovenal in de geest, onze persoonlijke wereld van schimmen. Containerschip, waarnemer, gedicht in een fles - meer is niet nodig - voor ‘Dit uit het zicht verdwijnen/ en als een schip een stip worden’. Betekenisvol is dat niet één gedicht besluit met een punt! André van der Veeke schreef met Schuimspoor van het onbereikbare zijn mooiste bundel tot nu toe. Hij overtuigt in deze eenheid van plaats en atmosfeer, waarin hij zich steeds opnieuw verhoudt tot de vergankelijkheid. Zijn weer barstige zang wortelt in het contrast tussen de

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2022 | | pagina 43