B.J. (Ben) Smulders 47 Zeeland 31-1 bijv. 20.000 paar Patrijzen en Veldleeuweriken op Zuid-Beveland. Ook van andere ‘boerenlandvogels’ als Geelgors, Gekraagde roodstaart (beide nu geheel verdwenen), Ringmus en Boompieper moeten dan in die tijd duizenden paren zijn voorgekomen. Jacobusse verwerpt de vraag of er sprake kan zijn geweest van een aanzienlijke overschatting door de auteurs. Volgens hem is er wat aantallen en soorten betreft eerder sprake van een absoluut minimum als gevolg van geringe waarnemingsintensiteit. Dit lijkt mij een nogal boude uitspraak. De auteurs hebben weliswaar de biotopen benoemd waarin de diverse soorten voorkomen, maar hebben die niet in hectares gekwantificeerd. Bij gebrek aan systematische broedvogelinventarisaties laat men zich dan al snel tot op aannames gebaseerde extrapolaties verleiden. Ik weet waarover ik spreek, want als auteur van de Avifauna van Walcheren (Wetenschappelijke Mededelingen KNNV nr.82, 1969) heb ik met ditzelfde dilemma geworsteld. Voorzichtigheid is temeer geboden met een daarop gebaseerde rekenkundige benadering. Het kan leiden tot aanzienlijke overschattingen! Overigens laat dit de conclusie onverlet dat er sprake is van een drastische achteruitgang van deze broedvogels Jacobusse heeft ook gekeken welke broed- vogelsoorten er nu wel voorkomen en toen niet. Dat leidt tot beter nieuws. Tegenover de vijf of zes geheel verdwenen soorten staan er 36 die zich inmiddels hebben gevestigd. Als factoren die daaraan - al dan niet in samenhang - hebben bijgedragen noemt hij klimaatverandering, ontsnapping van exoten uit gevangenschap, meer bos en andere vormen van beheer daarvan, ontwikkeling van moerasgebieden, en een andere visie op predatoren. Ook voor wat betreft de kustvogels stelt Jacobusse een verheugende toename vast, zowel in aantal soorten als in aantal paren. Aan een vergelijking van winter- en trekvogels waagt Jacobusse zich niet. Vreemd genoeg op basis van argumenten die kennelijk voor wat betreft de broedvogels geen probleem vormden: geringe waarnemingsintensiteit en geen (systematische) tellingen. Naar mijn mening zou het daarnaast ook door de gebruikte terminologie van voorkomen in de Avifauna waaraan Warren meewerkte (algemeen= steeds in behoorlijk aantal; vrij algemeen= steeds in klein aantal; vrij zeldzaam= in de meeste gevallen in klein aantal) een onmogelijke opgave zijn geweest. Want wat betekent hier ‘aantal’? Er is geen reden te twijfelen aan de deskundigheid van de toenmalige auteurs, maar op het punt van aantallen vertoont hun Avifauna wel het manco van te veel aannames en algemeenheden. Dat heeft in elk geval Jacobusse verhinderd zijn verder verdienstelijk boekwerkje te completeren met een winter- en trekvogelvergelijking! De uit Zeeuws-Vlaanderen afkomstige schrijver was - zo schrijft hij in het ‘Voorwoord’ - gefascineerd door de Westerschelde. Staande op de zuidoever van de Westerschelde wist hij dat aan de overzijde achter de zeedijk het Fort Ellewoutsdijk was gelegen. In dit boek poogt hij de functie van dit fort in de negentiende eeuw en van de vesting Terneuzen te ontrafelen. B.J. Smulders (1942) was tot 2002 Hoofd communicatie gemeente Vlissingen. Hij is amateur-ornitholoog sinds 1956 en schreef in 1968 de Avifauna van Walcheren. Hij was controleur Vogelwet 1936 en controleur Wet Flora en Fauna. Van 1964 tot 1967 en van 1979 tot 1990 schreef hij de wekelijkse vogel- en natuurrubriek in de PZC onder de naam Marolle. Hij was oprichter van de vogelwerkgroep Walcheren (1980). Dennis van Nieuwenhuijzen, De Werken aan de Westerschelde. De vesting en kustbatterij van Terneuzen en het Fort Ellewoutsdijk in de periode 1833-1920 (Leeuwarden, 2020) ISBN 978-90 8233-478-4. Uitgave Atlas van de oorlog B.V. 24,95)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2022 | | pagina 49