-
-
- r -
Geologie van de Kop van Schouwen
4
Geologie en archeologie van de Kop van Schouwen
zee de grondwaterstand gedaald en er was een
periode met droge winters, hetgeen het uitstuiven
bevorderde. In 1987 kwam een oude verkaveling
aan de oppervlakte. De vele scherven in wel
veertien valleien brachten provinciaal archeoloog
Robert van Heeringen, kwartairgeoloog Bert van
der Valk en leraar aardrijkskunde Frans Beekman
(met veel lokale contacten) tot een samenwerking
die het onderzoek vooruit hielp. Organisatorisch
van belang was de inzet door vrijwilligers van
de AWN (Nederlandse Archeologievereniging)
uit Den Haag en Zeeland. Het archeologisch
onderzoek betrof steeds de domaniale duinen, het
westelijk deel van de Westduinen.
Door de toegepaste multidisciplinaire
benadering werd veel duidelijk over de land
schappelijke geschiedenis. Er waren drie ‘cam
pagnes’ van de AWN: 1992-1994 (Van Heeringen,
Beekman en Van der Valk 1997), 2007-2011 (Van
der Valk en Beekman 2011) en 2012-2021 (Van
der Valk en Beekman 2021). Onze werkwijze werd
uitgelegd in een overzichtsartikel (Van der Valk
en Beekman 2019). Tijdens de laatste campagne
waren er nog maar drie stuifvalleien met archeo
logische vondsten.
Voor een inzicht van de ondergrond of geologie
van de Kop van Schouwen zijn er duinvalleien
waar de Oude Duinen aan de oppervlakte komen,
en de steile afslagkust naast het strand waar
diezelfde Oude Duinen dagzomen. Ook geven
grondboringen informatie over de opbouw van de
ondergrond.
Het ontstaan van grote en diepe duinvalleien
was het gevolg van het loslaten van het
kustbeheer aan het einde van de 19e eeuw. Er
ontstonden vele stuifgaten in de zeereep langs
het smalle strand tussen Westenschouwen en
de vuurtoren. Vandaaruit bewogen zich grote
paraboolduinen op de wind naar het oosten.
Rond 1900 was zo een zeer groot gebied in de
Westduinen ontstaan met kaal stuivend zand, dat
overigens in de winter deels onder water stond. In
60 van de domaniale duinen ontwikkelden zich
tot 1 a 1,5 kilometer vanaf de kust stuifvalleien.
In de Zeepeduinen raakten de valleien niet aan
eventuele archeologische vondsten door relatief
ondiepe uitstuiving.
Dal Z3 in de domaniale duinen bij Westenschouwen (1926).
Foto J. Hudig. Zeeuws Archief, Archief KZGW, verzameling
Hubregtse. Onderin de stuifvallei komt de humeuze bodem op
de Oude Duinen aan de oppervlakte. Boven de donkere band
rondom de vallei liggen de Jonge Duinen.
De bodem onder de Oude Duinen kwam zo
aan de oppervlakte, meestal in de vorm van
een humeus vlak (‘geologisch venster’). Dat
was het bewoningsniveau in de ijzertijd en de
middeleeuwen met sporen van bewoning en
cultuurland, dat later door de Jonge Duinen werd
overdekt. Door winderosie viel op den duur deze
bodem uiteen en verstoof. Op dit humeus vlak
(‘paleosol’), dat enige weerstand bood, lagen
vele scherven die later dieper wegzakten. Het
mengsel van resten uit verschillende tijdperken
(‘schervenvloer’) maakte de interpretatie lastig.
De overgang van Oude naar Jonge Duinen is
rondom de valleien als een donkere band te
volgen. Het Oude Duinzand is grijswit en het
Jonge Duinzand geliger.
De uitstuiving was onregelmatig, maar kon
decimeters per jaar zijn. Een bijzonder fenomeen
deed zich soms voor wanneer een vlierstruik
op de Oud-Duinbodem was gaan groeien met
een vertakt wortelstelsel dat het zand lokaal
vasthield. Na jarenlange winderosie bleven er
uiteindelijk vlierbulten staan. Zoiets heet een
getuigeberg (‘Inselberg’), maar dan in klein
formaat. Door verdroging van de wortels ging
de vlier dood. Het skelet van de struik stond
er nog lang, maar viel ten slotte uit elkaar en
de bult verstoof. De AWN noemde daarom een
van de valleien het Vlierendal. Het humeuze
vlak verwaaide tenslotte geheel. Naar schatting
duurt de vestiging van een vlierstruik en de
afbraak van de bult een halve eeuw. Een marien
schelpdoublet (Nonnetje) uit een getuigebergje
’.V'
j