L De Deltawerken hebben veel invloed gehad op het aantal broedende Kluten. Door de aanleg van de dammen kwa men telkens nieuwe gebieden beschik baar. Dat leidde er toe dat de Kluten die tot 1985 vooral langs het Grevelingen- meer, de Oosterschelde en de Westerschelde broedden, zich gedeelte lijk verplaatsten naar het Markiezaat, Volkerakmeer en Zoommeer. Zodra ech ter de kale grond weer begroeit raakt, verdwijnt het geschikte broedbiotoop. Verwacht mag dan ook worden dat uit eindelijk de zoute wateren met hun randzones weer het belangrijkste broed gebied zullen worden. Door de aanleg van natuurgebieden langs de Oosterschelde (het plan Tureluur), en langs de Westerschelde, zal, door de aanwezigheid van brakke kwel, een naar verwachting duurzaam geschikt broed biotoop ontstaan. De in de afgelopen 20 jaar min of meer constant gebleven broedpopulatie aan de Zuidkust van Schouwen wijst daarop. In dit brakke milieu met zijn modderige bodems, en met meestal voldoende dekking bij gevaar, is de overlevingskans van de jonge vogels ook groter. Tevens is door het constante waterpeil de kans op overspoeling van de nesten of het ver drinken van jonge vogels, zoals op de Hooge Platen of in Het Verdronken Land van Saeftinghe regelmatig gebeurt, niet aan de orde. De toekomst voor de Kluut kan dan ook met enig vertrouwen worden tegemoet gezien. Wd.W Vuurlibel Crocothemis erythraea ibellen mogen zich in Nederland ^verheugen over een steeds grotere belangstelling van zowel (amateur)bio- logen als beleidsmakers. In Zeeland zijn vóór 1950 slechts 16 waarnemingen van libellen bekend. Tussen 1950 en 1990 werden 298 waarnemingen gedaan en in de tien jaar daarna ruim 8200. Het aantal waargenomen soorten nam daarbij toe van 15 tot 41; 22 daar van planten zich hier ook voort. Het grote aantal waarnemingen is voorna melijk te danken aan leden van de Vlinder- en Libellenwerkgroep Zeeland. Als je in Zeeland een vuurrode libel ziet vliegen, is de kans behoorlijk groot dat het de Vuurlibel is, een betrekkelijke nieuwkomer op Zeeuws grondgebied. Het mannetje van de Vuurlibel valt op doordat geen enkele andere Europese libel zo'n vuurrood achterlijf heeft. Ook kop en borststuk zijn helder rood. Het achterlijf is breed en plat. Het vrouwtje is zandkleurig tot olijfgroen. De basis van de vleugels heb ben een grote gele vlek en de ogen zijn rood van boven en paars van onder. Het pterostigma (vleu- Larvenhuidje van uitgeslopen Vuurlibel 183

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2001 | | pagina 183