BUIEF. ging eener zoogenaamde burgerlijkemaar ook van eene bovenal gewenschte godsdienstige vrijheidwaar bij het vergund zou zijnde gezuiverde Evangelieleer openlijk te belijden, God, naar de inspraak des ge wetens te dienenen al zoodanige verordeningen vast te stellen, als daarmede in verband stonden. Intusschen vordert de billijkheid, ook het een en ander in het midden te brengendat tot verschooning zoo al niet tot geheele regtvaardiging van den prins kan gezegd worden. Het is niet te ontkennendat de Gentschc Her vormden zoo zij zich al in den beginne te beklagen hadden over de niet gereede inwilliging van hun ver zoek om vrije godsdienst-oefeningdaarom nog niet geregtigd waren zich die vrijheid op zulk eene onstui mige wijze te verschaffenals zij werkelijk deden. Vooral was de woeste kerken-reinigingdie, op aan stoken van I m h i z eonder den invloed van D a t li e e n en Moded plaatsvond, een schreeuwend onregteene heiligschennis, metgeene drogredenen te regtvaardigen eene verbreking der verdragen waarop zij zeivenin hun eigen belang, zich somtjjds beriepen. Te regt wees dus de prins hierop ten betooge van het pligt- matige van zijn gedrag ten dezenin weerwil van al de ergernisdie hij mogt gegeven hebben door de herstelling der Koomschen in de hun bezworene reg- tenzeggendedat men 't ontyde ende met onorde- ningh niets en behoorde te veranderencn dat men besworene verbonden most houdenende dat Godt een vyandt van meyneedighc was (57)." Teregt werd

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1852 | | pagina 163